(strooide, heeft gestrooid),
1. (van aantallen voorwerpen en van uit korrels bestaande stoffen) verspreid neerwerpen (vaak met een zekere achteloosheid): je moet er niet mee —; zand —, op de straat als het glad is; met Sinterklaas wordt er gestrooid, nl. met pepernoten; rozen op iemand pad —, hem het leven aangenaam maken; in de wind —, verloren doen gaan; iemand zand in de ogen —, (fig.) hem bedriegen;
2. hooi, stro enz. onder de paarden of het vee spreiden: men moet het vee geregeld —;
3. (mest) over het bouwland verspreiden.
