o. (-n, -s), gesteente door stolling van een vloeibare massa ontstaan.
(e) De in de aardkorst gedrongen vloeibare massa’s (smelten) bestaan gewoonlijk uit een mengsel van silicaten. Bij grote, diepliggende smelten gaat de afkoeling door de geringe warmtegeleiding van het omringend gesteente zeer langzaam. Hierdoor hebben kristallen gelegenheid te groeien, waardoor het grofkristallijne ➝dieptegesteente ontstaat. Komt het magma aan de oppervlakte, dan ontstaat door de snelle afkoeling het fijnkorrelig ➝uitvloeiingsgesteente. Tussen het diepteen uitvloeiingsgesteente ligt het plaatvormige ganggesteente, dat dikwijls grove en fijnkorrelige kristallen bevat. Bij de stolling komen in het magma opgeloste gassen vrij; deze leveren de energie voor vele typen van ➝vulkanisme.
De mineralogische en chemische samenstelling van de stollingsgesteenten hangt ten dele af van de diepte in de lithosfeer, waar de smelt ontstaat. Steeds zijn silicium en zuurstof de dominante elementen; de indeling is gebaseerd op het kwartsgehalte (Si02-gehalte). Oververzadiging aan kwarts treedt op bij graniet (dieptegesteente) en ryoliet (uitvloeiingsgesteente), waarvan de smelt ondiep, enkele kilometers, was ontstaan. Verzadiging aan kwarts, waarbij alle Si02 gebonden zit in de veldspaten, komt voor bij b.v. dioriet en gabbro (dieptegesteente), andesiet en basalt (uitvloeiingsgesteenten), waarvan de smelt in de diepe regionen van de aardkorst lag. Andesietisch vulkanisme, met stratovulkanen en asregens, komt vooral voor in de actieve vulkaanreeksen rond de Grote Oceaan. Basaltuitvloeiingen zijn vooral gebonden aan diepe barsten in de aardkorst, zoals bij de ➝middenoceanische ruggen.
Onderverzadiging aan kwarts wordt gekenmerkt door de vervanging van veldspaten door de veldspatoïden. De oververzadigde, verzadigde en onderverzadigde groepen worden wel als resp. zuur, intermediair en basisch aangeduid. Een vierde groep bevat naar verhouding nog minder kwarts en wordt wel ultrabasisch genoemd (de peridotieten met als hoofdmineraal olivijn). Zij zijn vertegenwoordigers van de buitenmantel, die werden geïntrudeerd gedurende een vroege fase van de ➝geosyndinale.