(stonk, heeft gestonken),
1. een kwalijke, walgelijke reuk van zich geven: hij stinkt een uur in de wind, bijzonder erg; 2. afkeer inboezemen: hij stinkt van trots, is zeer trots; (zegsw.) eigen lof stinkt (vandaar) het stinkt hier, gezegd als men iemand zichzelf hoort prijzen;
3. erin -, bij een poging tot bedrog betrapt worden: dat stinkt, is verdacht.