(het accent wisselt), o. (-s),
1. schilderij, tekening of foto van een groep levenloze voorwerpen;
2. genre in de schilderkunst met dit thema (e).
(e) De term stilleven (Eng.: still-life, Fr.: nature morte, Ital.: natura morta), ontstond eind 18e eeuw. De oudste voorbeelden van op stillevens gelijkende voorstellingen komen voor op Romeinse mozaïeken en wandschilderingen (o.a. in Pompeii). Daarna werd pas in de late middeleeuwen meer aandacht geschonken aan het stilleven, dat echter steeds onderdeel was van religieuze taferelen, o.a. bij Van Eyck. Het vroegste bewaard gebleven voorbeeld van een zelfstandig stilleven is de Patrijs van Jacopo de’ Barbari (1504). De grote ontwikkeling van het stilleven voltrok zich in de 16e—17e eeuw in de Nederlanden. Kenmerkend voor de schilderkunst van die tijd was dat veel schilders zich in een bepaald genre specialiseerden.
Zo werd het ontbijtstilleven, in hoofdzaak bestaande uit aardewerk en glas, in Haarlem ontwikkeld door P.Claesz. en W.C.Heda; de grote meesters van het bloemstilleven waren J. Brueghel de Oudere, A.Bosschaert en J.de Gheyn. Stillevens met boeken, een doodshoofd en een uitgedoofde kaars waren de zgn. vanitasstukken, die de vergankelijkheid symboliseerden. Deze stillevens werden veel in Leiden geschilderd. Voorts kende men nog keukenstukken (o.a. P.Aertsen) en jachtstukken (o.a.
J.Fyt, J.Weenix). De grootste meester van stillevens uit de 17e eeuw was W.Kalf, die in de 18e eeuw een belangrijke navolger had in J.van Huysum. Belangrijke buitenlandse meesters waren in de 17e eeuw Zurbaran (Spanje), in de 18e eeuw Chardin (Frankrijk) en in de 19e eeuw Delacroix en Fantin-Latour. Cézanne koos het stilleven als belangrijkste thema in zijn werk, wat tot gevolg had dat sinds begin 20e eeuw zeer veel kunstenaars zich hebben beziggehouden met dit genre. LITT. R.v. Luttervelt, Schilders van het stilleven (1947); I.Bergström, Dutch still-life painting in the 17th century (1956); E.Greindl, Les peintres flamands de nature morte au 17me siècle (1956); S. H.Pavière, A dictionary of flower, fruit and still-life painters (3 dln. 1962).