(stikte, heeft en is gestikt), 1. door onvoldoende toevoer van lucht of door giftig gas om het leven komen: in iets —, doordat het bedoelde in de luchtpijp komt: het was daar gewoonweg om te —; ik stik in het werk, ik heb het razend druk;
2. (oneig.) omkomen, m.n. als verwensing: stik voor mijn part;
3. het benauwd krijgen, benauwd worden: hij stikte van het lachen; ook met weglating van van het lachen; je begrijpt, de hele klas stikte;
4. iemand laten —, hem alleen laten met zijn problemen, iemand links laten liggen, in de steek laten.
5. (stikte, heeft gestikt), naaien met een stiksteek, waarbij elke volgende steek telkens door de opening van de voorgaande wordt gehaald; machinaal —.