v. (-s), het projecteren van stereoscopische films, foto’s of andere beelden.
(e) Voor stereoprojectie is het noodzakelijk, gelijktijdig of intermitterend minstens twee beelden te projecteren op hetzelfde scherm, één voor ieder oog van de toeschouwer. Wordt aan deze eis niet voldaan, dan spreekt men van pseudo-stereoscopie. Vijf verschillende methoden voor deze beeldscheiding hebben in de loop der tijden praktische toepassing gevonden.
De anaglyfenmethode. Bij de oorspronkelijke subtractieve beeldscheiding wordt een speciaal stereodiapositief vervaardigd, waarbij de twee deelbeelden in rode resp. groene kleurstof over elkaar worden aangebracht. Het objectief heeft dan geen filters. Men kan ook werken volgens de additieve methode, waarbij de twee beelden met twee projectors over elkaar worden geprojecteerd. Het beeld wordt bekeken door een bril met een rood glas (voor het groene beeld) en een groen glas (voor het rode beeld).
De afbuigingsmethode. Daarbij worden de deelbeelden boven of naast elkaar geprojecteerd en met behulp van spiegels of prisma’s bekeken. Door de optredende vertekeningen heeft dit systeem slechts experimentele waarde.
De intermitterende methode. Het linkeren rechterdeelbeeld worden beurtelings in snel tempo op het doek geprojecteerd. Zij worden bekeken door brillen met vibrerende of roterende lamellen die in hetzelfde snelle tempo (25-50 wisselingen/seconde) het linkerof rechteroog afdekken.
De rasterschermmethode. Dit is een op ruime schaal toegepaste methode, ontwikkeld door de Rus S.Ivanov, waarbij geen brillen nodig zijn. De beeldscheiding wordt verkregen door een speciaal raster vóór het projectiescherm.
De polarisatiemethode. Deze heeft de meeste toepassing gevonden. Het principe is geheel gelijk aan dat van de additieve anaglyfenmethode, echter zijn de kleurfilters vervangen door polarisatiefilters, zodat projectie in natuurlijke kleuren mogelijk is. De beide projectie-objectieven die het linker en het rechter beeld projecteren, stralen gewoon licht uit. Vóór beide objectieven wordt een polarisatiefilter opgesteld, het linker met verticale, het rechter met horizontale doorlatingsrichting. De verticaal en horizontaal trillende lichtbundels treffen nu het projectiescherm.
Omdat dit een metaalachtig oppervlak heeft, blijft de polarisatietoestand onaangetast. Het licht wordt teruggekaatst naar de toeschouwer, wiens linkerbrilleglas alleen het verticale licht van de linkerprojectielens doorlaat, en het rechterglas alleen het horizontale licht.
Twee nog in ontwikkeling zijnde methoden van stereoprojectie kunnen voor de toekomst van belang zijn. De methode met het holografische projectiescherm heeft geen enkele overeenkomst met het stereoscopische waarnemen van hologrammen die rechtstreeks van voorwerpen of modellen worden opgenomen met coherent licht. Holografie wordt hier slechts toegepast bij de vervaardiging van het projectiescherm. Het scherm wordt vervaardigd uit een sferische plaat van heldere kunststof, met aan de achterzijde een holografische (gevoelige) laag. Deze wordt (in gedeelten) aan de achterzijde belicht door een laser(referentie)straal, gericht op het punt waar later in de zaal de projector voor het rechterdeelbeeld zich zal bevinden. Aan de voorzijde wordt de gevoelige laag getroffen door gereflecteerd licht, afkomstig van een door dezelfde laser bestraald model van alle stroken in de zaal, waarin zich later de rechterogen van de toeschouwers kunnen bevinden.
Hetzelfde wordt gedaan voor linkerprojector en stroken voor de linkerogen. Een bril is niet nodig.
De vibrerende membraanspiegel. Hierbij wordt het scherm bekeken via een vliesdunne spiegel, even groot als het scherm, die in een hoog tempo (b.v. 30 maal per seconde) van convex tot concaaf vervormd wordt, meestal door wisselende druk in een luchtkamer erachter, opgewekt door een luidspreker. Het schermbeeld, gezien in de spiegel, verplaatst zich met dezelfde frequentie van voor naar achter maar over een vele malen grotere afstand dan de verplaatsing van het midden van de spiegel. Deze methode wordt hoofdzakelijk toegepast voor elektronische beeldschermen (oscilloscoop, radar, computer, televisie) waarbij de veranderingen van het beeld gedurende iedere spiegelbeweging worden bestuurd door een computer, geprogrammeerd met de diepte-informatie. Er zijn ook toepassingen waarbij een projector op een normaal projectiescherm gedurende iedere spiegelbeweging stroboscopisch tien of meer dia’s projecteert met evenzo vele ‘lagen’ van het weer te geven driedimensionale object.