m. (-baarzen), algemene naam voor vissen uit de familie stekelbaarzen (orde stekelbaarsvormigen).
(e) Stekelbaarzen komen voor in de kusten binnenwateren van het gematigde tot arctische noordelijk halfrond. In de Benelux komen drie soorten voor: de gewone of driedoornige stekelbaars, Gasterosteus aculeatus, met 2—3 rugstekels; de kleine of tiendoornige stekelbaars, Pungitius pungitius, met 7—12 rugstekels; en de zeestekelbaars, Spinachia spinachia, met 14-17 stekels. In totaal worden ca. 8 soorten onderscheiden; zij zijn vaak het onderwerp van gedragsstudies door bijzondere paringsbiologie en nestbouw.
De gewone stekelbaars wordt veelvuldig aangetroffen in brak en vooral zoet water (soms ook in zee). Hij onderscheidt zich van de twee andere inheemse soorten door het bezit van 2—3 grote, losstaande stekels op de rug en één in elke borstvin. De flanken zijn geheel (var. trachurus, vooral marien), half (semi-armata) of niet (gymnura, vooral zoet water) bedekt met grote schilden, afhankelijk van zoutgehalte, temperatuur, geslacht en leeftijd. Het zijn roofvisjes (lengte tot 8 cm in zoet water, 11 cm in zee), voorkomend in de gematigde wateren van het gehele noordelijk halfrond. Kleur zilverwit met groenige metaalglans; de mannetjes hebben in het voorjaar een rode borst en buik. De mannetjes bouwen en bewaken een nest van plantaardig materiaal, waarin de wijfjes 300—1000 eieren leggen. De tiendoornige stekelbaars wordt tot ca. 7 cm lang.
Het is een vrij slank roofvisje. De 7-12 losse stekels zijn geplaatst vóór de zachte rugvin. Deze soort leeft in stilstaand water, waar hij een nest bouwt in waterplanten. Hij komt verspreid voor in alle gematigde tot arctische zoete wateren van het noordelijk halfrond (circumpolair).