Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

stek

betekenis & definitie

m./o. (-ken),

1. loot, afgesneden stengelstuk dat onder bepaalde omstandigheden wortels kan vormen en tot een nieuwe plant uitgroeien: stekken uitzetten (→vegetatieve vermeerdering);
2. paal bij het kolven; ook staak of stok (als doel) bij andere spelen; voet bij — houden, niet wijken, niet toegeven; zn., van zijn — vallen, flauwvallen, van zijn stokje gaan;
3. puntig stokje in de grond om iets af te bakenen;
4. bergplaats, houtstek;
5. (sportvisserij) voerplek die men gemaakt heeft, plaats waar aas gelegd is; in de spreekt, veelal in verkl. stekkie, en dan algemeen: uitgekozen plaatsje;
6. aangestoken plek of vrucht: die appel zit vol stekken.

< >