(stapte, heeft en is gestapt),
1. gaan, lopen; met betrekking tot de wijze van lopen, m.n. met grote, wijde passen: vlug, snel —; gaan —, pierewaaien;
2. een stap of enige stappen doen, m.n. van een lager naar een hoger punt of omgekeerd: op de fiets —; uit bed (fig.) luchtigjes over iets heen —, er niet bij stilstaan; wij zullen er maar overheen er verder niet over spreken; (ook) dit bezwaar op de koop toe nemen;
3. stapvoets lopen (van paarden): de paarden beginnen te —.