v., (bosbouw) het afstoten van de onderste afgestorven takken van een boom.
(e) Men onderscheidt natuurlijke en kunstmatige stamreiniging. Natuurlijke stamreiniging begint vooral in de dichte fase, doordat het bos dan in sluiting is en de onderste takken door lichtgebrek afsterven. Door houtteeltkundige maatregelen tracht de bosbouwer de natuurlijke stamreiniging te bevorderen, omdat dan hoogwaardig hout, vrij van ingegroeide takresten en noesten (→kwast) wordt verkregen. Sommige boomsoorten (lariks, wilg en els) stoten hun dode takken vrij gemakkelijk af, andere boomsoorten moeilijk (fijnspar, douglas) zodat de takken lang aan de stam blijven zitten. Teneinde ook bij deze soorten een zo dik mogelijke noestvrije houtmantel te verkrijgen worden deze takken kunstmatig verwijderd door snoeien of →opkronen.