o.,
1. verzamelnaam voor smeedbare ijzerlegeringen met ten hoogste ca. 2 % koolstof (e); (fig.) beeld van wat hard en sterk is: hij is van ijzer en —, hij is zeer sterk, kan alles verdragen; (spr.) het — wordt in het vuur gehard, tegenspoed geeft de mens grotere veerkracht;
2. ijzerhoudend, versterkend geneesmiddel: de dokter heeft — voorgeschreven;
3. (als voorwerpsn.) wapen van staal: een zwaard, sabel, mes, dolk.
(e) Boven een koolstofgehalte van 2 % spreekt men i.p.v. staal van b.v. gietijzer, ruwijzer. Naar een vroegere indeling, waarbij alleen legeringen met een streksterkte hoger dan 50 kgf/mm2 (ca. 490 N/mm2) tot de staalsoorten gerekend werden, spreekt men ook nu nog wel van betonen profielijzer. Volgens nog oudere opvattingen was staal de legering, die door verhitten en vervolgens snel afkoelen een grote hardheid verkrijgt. Geleidelijk is echter in alle landen de bij het trefwoord vermelde begripsinhoud ingeburgerd. Voor speciale produkten zal men echter namen blijven aantreffen als fer blanc voor vertind dun plaatstaal, als ijzerdraad en staaldraad. In ongelegeerd staal komen, behalve de gewenste, goed regelbare hoeveelheid koolstof, de elementen silicium (Si), mangaan (Mn), fosfor (P), zwavel (S), stikstof (N) en zuurstof (O) voor, die het gevolg zijn van de bereidingswijze en de verontreinigingen in brandstof en erts, b.v. in constructiestaal: 0,25 % Si, 0,35 % Mn en 0,1 % P en S te zamen.
Vele andere staalsoorten, die meer Si en Mn en bovendien hoeveelheden van een ander metaal of metalloïde bevatten, behoren tot de gelegeerde staalsoorten. Van enige elementen volgen hier de eigenschappen, die zij aan het staal mededelen.
1. Mn, tot een gehalte van ca. 2 %, verhoogt taaiheid en sterkte bij gietstukken en materiaal voor assen en bouten; bij een gehalte van 10—13 % geeft het aan staal de eigenschap tot verkrijgen van een glad en zeer hard oppervlak door druk, kneden en wrijven, waardoor het geschikt is voor onderdelen die aan sterke slijtage onderhevig zijn, b.v. onderdelen van grondbewerkingsmachines.
2. Si geeft een goede geleidbaarheid voor magnetische krachtlijnen (dynamoen transformatorplaat).
3. Ni brengt taaiheid bij assenmateriaal e.d. teweeg.
4. Cr geeft hardheid en behoud van taaiheid en verbetering van smeedbaarheid.
5. Wolfraam bewerkt het behoud van hardheid bij hoge temperatuur (ca. 650 °C), dus in donkerrood gloeiende toestand, een zeer gewaardeerde eigenschap voor snijgereedschap (voor draaien en frezen). Voorts worden meestal in geringe hoeveelheden en dikwijls in combinatie toegepast: aluminium, borium, kobalt, koper, lood, molybdeen, niobium, titanium, vanadium en zwavel. Aan het zeer grote aantal staalsoorten worden steeds nieuwe toegevoegd. In de 2e helft van de 20e eeuw heeft men een oude methode voor het maken van metalen onderdelen, uitgaand van metaalpoeder, door persen en vervolgens sinteren, tot grote ontwikkeling gebracht. Op deze wijze perst men b.v. hardstalen onderdelen voor naaimachines e.d. nauwkeurig geheel op maat en bespaart veel op de bewerkingskosten (→poedermetallurgie, →stelliet). Roestvast staal wordt toegepast bij de chemische en de farmaceutische industrie, de werktuigbouw, instrumenten en gereedschappen voor artsen, tafelgerei, keukeninrichtingen enz. Er bestaat een groot aantal soorten die elk optimaal zijn voor uiteenlopende corrosieve media, ook gezien hun prijs. De weerstand tegen roesten kan alleen bereikt worden door het staal te legeren met een hoog percentage chroom, of chroom en nikkel. Hierdoor is de prijs hoog (voor Nederland 5—15 maal zo duur als gewoon staal). De bereiding geschiedt in de elektrische oven en in de oxystaalconvertor. Een algemene soort is het zgn. 18—8 met ca. 18 % Cr en ca. 8 % Ni. In de bouw, vooral bij die van grote kantoren e.d., wordt tegenwoordig wel roestvast staal toegepast. Het gepolijste oppervlak kan door een chemische behandeling in kleur geleverd worden. Men kan drie groepen roestvast staal onderscheiden, nl. martensitische, ferritische en austenitische. De eerstgenoemde kunnen door warmtebehandeling gehard worden. [dr.ir.J.A.Klostermann] LITT. R.Kiefler en W.Hotop, Sintereisen und Sinterstahl (1948); R.Kiefler en W.Hotop, Pulvermetallurgie und Sinterwerkstoffe (2e dr. 1948); L.Scheer, Was ist Stahl? (8e dr. 1949); F.Rapatz, Die Edelstahle (4e dr. 1951); W.E.Benbow, Steels in modern industry (1951); W.K.Galo, The Iron and steel industry (1971; dict.).