v./m., Spergula arvensis, een muurachtige plantesoort die als groenvoedergewas voor vee gebruikt wordt.
(e) Gewoonlijk wordt spurrie onderverdeeld in drie vormen, nl. de wilde spurrie of watergal (in het wild op zanden veengronden), op kalkarme zavel ook wel boksbaard (→Tragopogon) genoemd, verder de gewone akkerspurrie, en de reuzenspurrie (afkomstig uit Rusland). De eerste vorm is de kleinste, de laatste de grootste. Slechts de verbouw van de gewone spurrie heeft in Nederland en België een belangrijke betekenis gehad als stoppelgewas in de zanden veenstreken. Thans is de teelt zo goed als verdwenen. Zij heeft plaats moeten maken voor Stoppelknollen, maar ook dit gewas heeft, evenals het hoofdgewas rogge, als voorvrucht weer veel terrein verloren aan de teelt van snijmaïs. Spurrie stelt zeer geringe eisen aan de bodem, hoewel een flinke bemesting de opbrengst zeer verhoogt.
Als stoppelgewas wordt de spurrie direct in de geschilde stoppels van de rogge gezaaid; 30-401 zaaizaad per ha. De fijne zaden worden ondiep ingeëgd, ingerold of ingesleept. Door de zeer snelle ontwikkeling kan spurrie reeds na 8-10 weken gemaaid worden. Het vormt een goed voedsel voor het vee.