o. (-len), bijvorm van spel:
1. onenigheid, ru zie: dat geeft maar —;
2. last, moeite: — met iets hebben;
3. kermistent;
4. geheel van benodigdheden voor een bedrijf; goed, bezitting; in het mv.: boel: zijn spullen meenemen; huis met het daarin uitgeoefend bedrijf, m.n. boerenbedrijf, hoeve: Willem zit op zijn eigen —;
5. waar, goed: dat is fijn -.