o. (-ken), (ook: kliefvlak), kristalvlak waarlangs een kristal bij voorkeur splijt als gevolg van druk, trek of slag.
ⓔ KRISTALLOGRAFIE. Het splijtvlak waarover een kristal splijt is bij voorkeur een kristalvlak waarlangs het kristal een relatief geringe samenhang bezit. Meestal splijt een kristal volgens de vlakken die het dichtst met atomen zijn bezet. Kristallen met ➝lagenstructuren en ➝bladsplijters hebben een uitgesproken splijtvlak langs de lagen. Voor andere kristallen zijn het splijtvlak en de splijtbaarheid minder bepaald.
MIJNBOUW. In niet-kristalvormige delfstoffen, zoals steenkool en schiefer, treft men ook splijtingen aan die onder de invloed van de gebergtedruk (orogenese) ontstaan zijn, en in een bepaald topografisch gebied een tamelijke constante oriëntatie kunnen behouden. De aanwezigheid van zulke druksplijtingen, waardoor de massa om zo te zeggen op voorhand in blokken versneden is, kan de winning met handhouweel of persluchthamer aanzienlijk vergemakkelijken indien de winningsfronten oordeelkundig gericht worden. Met springstoffenwinning of kolensnijmachines is dit van minder belang, maar voor kolenschaven kan het de moeite lonen hiermee rekening te houden. Ook op het gebied van ondersteuning of verankering van het gesteente is een goede kennis van de schikking der mogelijke splijtvlakken van belang.