v., speciaal daartoe ontworpen en van speeltuig voorziene plek in een woonbuurt waar kinderen beschut kunnen spelen.
(e) In de recreatieplanologie wordt de term speelgelegenheid vooral gebruikt voor het kind in de woonomgeving. Pas na de Tweede Wereldoorlog is de overheid ertoe overgegaan dit soort voorzieningen op te nemen in de stedelijke uitbreidingsplannen. Met de groei van het autobezit is de straat, een van de belangrijkste speelgelegenheden, in de verdrukking gekomen. Oplossingen voor het mede daardoor ontstane gebrek aan speelruimte zijn de speelstraat, groenvoorzieningen, schoolspeelplaatsen, speeltuinen, woonerven.
Situering en inrichting van de speelgelegenheid moeten afgestemd zijn op de belevingswereld van het kind, die per leeftijdsgroep verschilt. De speelomgeving moet uitnodigen tot actief, spontaan en creatief bezig zijn, moet dan ook veel variatie bieden en op verscheidene manieren gebruikt kunnen worden.
LITT. C.F.M.Heimessen, De naaste omgeving van de woning (1968); E.Ackermans, De woonomgeving als speelgelegenheid (1970); Stichting Recreatie, Recreatie en wonen (2 dln. 1970); H.Bleeker en K.J.Mulderij, Kinderen buiten spel (1978).