m. (mv.), Picidae, een vogelfamilie (orde spechtachtigen), 203 soorten omvattend, die overal ter wereld in bossen leven, behalve op Madagascar, in Australië en op oceanische eilanden.
(e) De spechten worden onderscheiden in 3 onderfamilies: de draaihalzen (Jynginae; met 2 soorten), de piculets (Picumninae; met 31 soorten) en de ‘echte’ spechten (Picinae; met 170 soorten). Spechten worden tot 60 cm groot en zijn meestal bont gekleurd (een klein aantal soorten heeft een kuif). Zij hebben verder een rechte, puntige en harde snavel, korte poten en forse voeten met 2 tenen naar voren en 2 naar achteren gericht. Zij hebben een buitengewoon lange tong, die zeer ver kan worden uitgestoken; de punt ervan is van hoornachtige weerhaken voorzien, waarmee grotere insekten worden gespietst; kleine insekten blijven aan de slijmerige tong kleven. Hun staart is een zeer sterke steun bij het klimmen; hij bestaat uit puntige veren met een stugge schacht. Spechten nestelen in zelf uitgehakte boomholten.
In Europa broeden de draaihals, groene specht, grijskopspecht, zwarte specht, grote bonte specht, Syrische specht (Dendrocopos syriacus), middelste bonte specht, witrugspecht (D. leucotos), kleine bonte specht en drieteenspecht (Picoides tridactylus). De veel op de grote bonte specht lijkende Syrische bonte specht komt in Zuidoost-Europa voor en breidt zijn broedgebied naar het noordwesten uit. De witrugspecht is groter en slanker dan de grote bonte specht en heeft een lichtere kop; hij komt voor in Scandinavië, Finland, Oosten Zuidoost-Europa en in Italië (Apennijnen) en de Pyreneeën. De drieteenspecht komt voor in NoordEuropa en in de gebergten van Middenen Zuidoost-Europa. Hij heeft als bijzonderheid, dat hij aan elke voet één teen mist. De grootste soorten zijn de ivoorsnavelspechten (ondersoorten van Campephilus) uit Amerika.
De groene specht, Picus viridis, is een grote specht met donkergroene bovendelen, licht grijsgroene onderdelen, scharlaken kruin en opvallende, geelachtige stuit. Hij zoekt voedsel op de grond, vooral in mierennesten. In Nederland en België een vrij talrijke standvogel. De sterk erop lijkende grijskopspecht, P. canus, komt voor van West-Europa tot in Zuidoost-Azië (in Nederland en België een dwaalgast).
De grote bonte specht, Dendrocopos major, is veel kleiner dan de groene specht, en verschilt van de kleine bonte specht door de zwarte rug met grote, witte schoudervlekken en de rode onderstaart. Zowel het mannetje als het vrouwtje roffelen zeer snel op resonerende, dode boomtakken. In Nederland en België is de grote bonte specht een vrij talrijke standvogel van bosrijke streken, parken en tuinen. De kleine bonte specht, D. minor, de kleinste Europese specht (grootte van een huismus), verschilt van de grote bonte specht behalve qua afmeting door de wit en zwart gebandeerde bovendelen en het ontbreken van rood op de onderstaart. Verder zijn het voorhoofd, de wangen en de onderdelen witachtig en de flanken gestreept. Het geluid is een hoog en herhaald ‘kie-kie-kie-kie’, dat op dat van een torenvalk lijkt; hij roffelt zachter en sneller dan de grote bonte specht.
In Nederland en België een schaarse tot vrij schaarse broedvogel van bossen, parken e.d. In hoofdzaak standvogel.
De middelste bonte specht, D. medius, lijkt veel op een jonge bonte specht. De lichtrode kruinveren zijn verlengd tot een kleine kuif. Het rood is niet, zoals bij de grote bonte specht, afgezet door een zwarte rand. Verder is er geen baardstreep en het zwart van de zijhals is niet verbonden met het zwart van de achterhals. De zang is een herhaald, klagend ‘wjèèh’; deze soort roffelt zelden. Hij heeft een voorkeur voor oude loofbossen waarin de eik domineert, gelegen bij grote rivieren.
Van deze toevallige gast zijn in Nederland tot nu toe 6 broedgevallen vastgesteld, alle in Twenthe. België (Ardennen) herbergt waarschijnlijk een kleine broedpopulatie. LITT. H.Sielmann, Een jaar tussen de spechten (1961); D.Blume, Die Spechte fremder Länder (1971); D.Blume, Schwarzspecht, Grünspecht, Grauspecht (1973); D.Blume, Die Buntspechte (1977).