Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

sparen

betekenis & definitie

(spaarde, heeft gespaard),

1. bewaren, niet opmaken: voor iemand uitzijn mond —, zichzelf iets ontzeggen om het een ander te kunnen geven;
2. voor slijtage behoeden: zijn krachten —; de roede -, niet streng zijn met straffen;
3. zuinig zijn met: in de familiekring werd de kritiek niet gespaard;
4. besparen, m.n. kosten en tijd;
5. zich onthouden van, nalaten: spaar uw moeite, doe maar geen moeite;
6. zuinigheid betrachten, de uitgaven beperken; (in positieve zin) geld terzijde leggen (e): actief —, waarbij regelmatig (een vast bedrag) ingelegd wordt; (zegsw.) — doet garen;
7. verzamelen: postzegels —;
8. ontzien, niet blootstellen: spaar hem, wees niet te streng tegen hem, (ook) bezorg hem geen verdriet; hij spaart niemand, is tegenover ieder even streng; niet doden: de dood spaart niemand;
9. voor, vrijwaren, behoeden voor.

(e) Micro-economisch gezien is er sprake van sparen wanneer (een deel van) het netto-inkomen niet voor gebruik wordt uitgegeven; macro-economisch wanneer het nationaal inkomen niet voor consumptie wordt uitgegeven. Er is een nauwe relatie tussen sparen en investeren. Volgens de theorie van J.M. Keynes wordt het sparen voornamelijk bepaald door het nationaal inkomen. Het verband tussen sparen en (nationaal) inkomen wordt uitgedrukt door de spaarfunctie. Daarmee wordt echter vooral de macro-economische betekenis van het sparen op korte termijn belicht.

Op lange termijn beschouwd is het sparen van belang in het kader van de groei en de ontwikkeling van de produktiecapaciteit. Het sparen is dan de voorwaarde voor de kapitaalvorming. Meer sparen leidt dan tot meer investeringen en daarmee tot een sterkere groei van de produktie. Zo beschouwd is het sparen ook een rem op de inflatie.

< >