[Ital. Scuola poëtica siciliana], eerste Italiaanse dichterschool, die aan het hof van keizer Frederik II te Palermo in de eerste helft van de 13e eeuw tot bloei kwam.
Terwijl zij het Provengaals door een met latinismen gemengd, enigszins deftig Siciliaans dialect verving, behield zij de geest en de dichtvormen van de troubadours en schiep dikwijls een kleurloze, onpersoonlijke en conventionele liefdespoëzie. De voornaamste dichters van dergelijke minneliederen, niet alle afkomstig uit Sicilië, zijn behalve Frederik II zelf en zijn zoon Enzo, Pier delle Vigne, Giacomino Pugliese, Giacomo da Lentini en Odo Colonna. Toch vindt men ook een frisse toon, b.v. wanneer de dichter een thema uit de volkspoëzie bezingt: het Contrasto (twistgesprek) van Cielo d’Alcamo, het Klaaglied van Rinaldo d’Aquino. De dichttaal van de Siciliaanse School kwam naar Noord-Italië door de school van Guido van Arezzo, die behalve de liefde, ook godsdienstige en politieke onderwerpen koos, en door Guido Guinizelli te Bologna, waarop de Toscaanse School van de dolce stil nuovo volgde. De canzone en het sonnet zijn wellicht vondsten van de Siciliaanse School (het laatste door toedoen van Giacomo da Lentini).LITT. B.Panvini, La Scuola Poëtica Siciliana (1957); W.Pagani, Repertorio tematico della Scuola Poëtica Siciliana (1968).