[Eng.], m. (-s), langharige staande hond die tekent door te gaan zitten of liggen bij de plaats waar het wild verborgen is.
De setter wordt gekenmerkt door hangende oren, een achteruitwijzende puntige staart en lang glanzend en zacht haar. Schouderhoogte: 60—65 cm. Op de kop en aan de voorkant van de poten is de beharing kort; aan de achterkant van de poten is een zgn. bevedering. Er zijn drie bekende setterrassen: de Ierse setter (donker roodbruin tot goudkleurig), de gordonsetter (zwart met roodbruin aan kop en poten) en de Engelse setter (wit met blauwzwarte, oranje of leverkleurige aftekeningen). Alle setters zijn jachthonden met een zacht en aanhankelijk karakter.