[Lat., borstel], v., (ook: chaeta), (plantenmorfologie) borstel(haar), stijf chitinehaar.
Van een haar (pilus) onderscheidt een seta zich door het bezit van een (gereduceerde) vaatbundel, maar soms gebruikt men de term seta ook wel voor een stijf, grof haar. Tevens wordt de steel van het sporekapsel bij bladmossen (Musci) seta genoemd. Bij grassen wordt de ‘naald’, die één of meer kafjes van het grasbloempje kunnen dragen, eveneens als seta aangeduid. Bij cypergrassen (Cyperaceae) heet de borstelvormige verlenging van de bloemas binnen het urntje (utriculus) ook seta, en zelfs worden gesteelde klieren wel setae genoemd.