[Lat.], o. (-tuten),
1. (recht) erfdienstbaarheid;
2. (volkenrecht) beperking van de rechten van een staat over zijn gebied ten behoeve van één of meer andere staten.
De hantering van de term servituut in het volkenrecht heeft het bezwaar dat hij een privaatrechtelijk begrip betreft, afkomstig uit het Romeinse recht, dat betrekking heeft op bepaalde rechten van de een op het onroerend goed van een ander, en dat samenhangt met de onderscheiding tussen persoonlijke en zakelijke rechten. Het volkenrecht kent echter deze onderscheiding als zodanig niet, terwijl soevereine rechten op gebied niet kunnen worden gelijkgesteld met de privaatrechtelijke eigendom op grond. De vraag of een bij verdrag gevestigd recht resp. soevereiniteitsbeperking bij gebiedsovergang mede overgaat, kan derhalve niet zonder meer bevestigend worden beantwoord naar analogie van de zakenrechtelijke erfdienstbaarheden in het privaatrecht. Of zo’n overgang plaatsvindt, hangt in elk afzonderlijk geval af van allerlei factoren, zoals bedoeling van de partijen, stilzwijgende aanvaarding, enz. Vindt overgang inderdaad plaats, dan spreekt men in het volkenrecht wel van dispositieve verdragen. Voorbeelden van ‘servituten’ als hier bedoeld zijn: verplichting tot doorlaten van een vreemde strijdmacht, verbod van fortificaties, neutralisatie van bepaald gebied e.d.