v., (ook: serialisme, seriële muziek), 20e-eeuwse compositietechniek, waarbij niet van de toonladder, maar van een tonenreeks of -serie gebruik wordt gemaakt.
In historische zin is serietechniek een uitbreiding van de twaalftoontechniek. De serietechniek werd vooral na de Tweede Wereldoorlog beoefend door een internationale groep componisten, o.a. K.H. Stockhausen, L.Nono, P.Boulez, G.M.Koenig. Ook de Ned. componisten T.de Leeuw en P.Schat schreven seriële muziek. Waar de twaalftoontechniek alleen gebruik maakt van een reeks van twaalf toonhoogten, wil de serietechniek behalve de toonhoogte ook de dynamiek, het metrum, het ritme en het timbre in reeksen ordenen.
Men wil zo een in elk opzicht logische muziek scheppen die vrij is van alle tradities en associaties. Historisch gezien sluit deze seriële muziek niet zozeer aan op de stijl en techniek van A.Schönberg, de geestelijke vader van de twaalftoontechniek, als wel op die van zijn leerling A.Webern, die o.a. in zijn Concert voor negen instrumenten (1934) een voorloper was van de seriële muziek. Het begrip serietechniek duidt een constructieprincipe aan, waarvan de twaalftoontechniek een bijzonder voorbeeld is. De aanzet tot de serietechniek werd in de VS door M.Babbit en in Europa door O.Messiaen gegeven (Mode de valeurs et d’intensités, 1949 en Quatre études de rhythme, 1949). De Belg. componist K.Goeyvaerts schreef het eerste geheel serieel opgebouwde werk Komposition I (1950), waarop Stockhausen volgde met o.a. Kreuzspiel (1951) en Spiel für Orchester (1952).
P.Boulez ging in zijn Structures I (1952) radicaal volgens de serietechniek te werk.
Bij strenge toepassing van deze techniek wordt elke toon apart gedefinieerd en verschilt hij volkomen van de overige. Maar daardoor gaat de muzikale samenhang voor de toehoorder verloren, een feit, waartegen Stockhausen zich al spoedig te weer stelde. Bovendien vereist de complete doorstructurering een extreem gedetailleerde notatie en wordt de muziek praktisch onuitvoerbaar (tenzij met behulp van elektronische middelen). Omstreeks 1955 verlieten ook andere vooraanstaande componisten het strikt seriële principe voor een wat vrijere toepassing van de serietechniek. De post-seriële muziek (een term die de betreffende muziek niet zozeer noemt naar wat zij is, als wel naar wat zij niet is) is historisch slechts te begrijpen in samenhang met de serietechniek waarop zij zowel reactie (in verband met de bezwaren die aan de strikte doorvoering van het seriële principe kleven) als vervolg is (sterk gerationaliseerde compositietechnieken).
LITT. P.Boulez, Penser de la musique d’au jourd’hui (1963); K.H.Stockhausen, Texte zur elektronischen und instrumentalen Musik (3 dln. 1963—71); H.Eimert, Grundlagen der Reihentechnik (1965); R.Stephan, Die Musik der sechziger Jahre (1972); N.Ruwet, Contradictions du langage sériel (in: Langage, musique, poésie; 1972).