de opvoeding van een kind tot een volwassen beleving van de seksualiteit. De seksuele opvoeding is van belang niet slechts door haar invloed op de latere levenshouding van de volwassen mens, maar ook doordat het kind zelf reeds een seksueel leven heeft, zij het nog diffuus en ongedifferentieerd.
De psychoanalytische theorie van Sigmund Freud spreekt van ‘infantiele seksualiteit’, waarin men onderscheidt een anaal-sadistische fase, een orale fase en een genitale fase; slechts in wat extreme gevallen zal men ook vanuit andere kinderpsychologische theorieën de gedragingen die de psychoanalyse beschrijft als bij deze fasen behorende, werkelijk seksueel noemen. Seksuele opvoeding is alleen mogelijk als de opvoeders zelf een algemeen positief standpunt innemen tegenover seksualiteit in het algemeen en die van het kind in het bijzonder. Daarbij dient de seksuele opvoeding geen sterke nadruk te krijgen, ten opzichte van de andere elementen in de opvoeding, maar in het geheel haar eigen vanzelfsprekende plaats te hebben. Van belang is reeds in de eerste levensmaanden de behoeftenbevrediging, b.v. het zuigen (naast de voeding) en de beweging, vooral ook het lichamelijk-geestelijk contact met de moeder. Het met zichtbaar genoegen spelen met de geslachtsorganen is normaal; dreigen en straffen is overbodig en kan bovendien een ongewenste fixatie tot gevolg hebben. Op kleuterleeftijd worden kinderlijk-seksuele strevingen uitgeleefd in daarop aansluitende spelletjes, waarin1. lichamelijk-sensuele ervaringen centraal staan, zoals schilderen, boetseren, spelen met water en zand, het zgn. knoeien, bellen blazen enz.;
2. ervaringen van lichamelijke kracht van belang zijn, eventueel met een destructief element: b.v. hameren, zagen, maar ook gymnastiek en sport. Een goede seksuele opvoeding staat of valt met een vrije bespreking van de seksualiteit door kinderen en ouders, kinderseksualiteit.
LITT. N.Beets, Over lichaamsbeleving en sexualiteit in de puberteit (1964); N.Perquin, Pedagogiek (1968); E.Erikson, Identiteit (1971).