[Fr.], bn. en bw. (-der, -st),
1. zeker, waarop men staat kan maken: dat is de secuurste manier;
2. zich niet blootstellend aan vergissingen of mislukkingen, nauwgezet, zorgvuldig, stipt: een secuur man; een secuur werk, zorgvuldigheid vereisend;
3. secuur van iets zijn, geheel zeker;
4. als versterkend bw., vast, stellig: dat doet secuur hij niet.