[Lat. saeculum, tijdperk, eeuw, het tijdelijke], v. (-s, -tiën),
1. (godsdienstsociologie) (ook: secularisering), verwereldlijking; het proces waardoor de voornaamste sectoren van het maatschappelijk leven onttrokken worden aan de bevoogding van Kerk en theologie;
2. (geschiedenis) de onteigening van kerkelijke goederen en instellingen door de Staat;
3. (canoniek recht) dispensatie van de religieuze geloften, waarbij ook de juridische banden worden verbroken.
CANONIEK RECHT
Hier wordt onder secularisatie verstaan het kerkelijk verlof dat door de bisschop of de H. Stoel verleend wordt aan religieuzen om voor altijd buiten het klooster te leven, waarbij zij van hun geloften en kloosterlijke plichten ontslagen worden. Het is een vrij recent gegeven (18e-19e eeuw), dat zijn wettelijke regeling kreeg in het kerkelijke wetboek van 1917.
GESCHIEDENIS
Secularisatie is hier het verwereldlijken van kerkelijk goed, het overbrengen daarvan in het bezit van de staat of van andere wereldlijke instanties, vooral tijdens de Reformatie in de 16e eeuw, toen vele kloosters (met hun bibliotheken) overgingen in het bezit van steden en vorsten en kerkelijke gebieden werden omgezet in erfelijke vorstendommen. Van 1789-92 vond in Frankrijk tijdens de Franse Revolutie deze secularisatie plaats, terwijl in Duitsland de Reichsdeputationshauptschluss van 1803 een tweede secularisatie inzette. In 1870 seculariseerde Italië de Kerkelijke Staat.
SOCIOLOGIE
Secularisatie is het in de 16e eeuw begonnen proces van de afnemende invloed van kerk en godsdienst op het sociale en persoonlijke leven. Eeuwen lang heeft de christelijke kerk de westerse rurale samenleving gedomineerd. De maatschappelijke invloed van de kerkelijke institutionele godsdienst blijkt o.a. uit de verzuiling in de Westeuropese landen en uit de zgn. civil religion in de VS. In het persoonlijk leven van niet-kerkelijk gebondenen zijn opvattingen en gedragingen aanwijsbaar, die tot de invloed van de christelijke godsdienst zijn terug te voeren. De christelijke kerk verleende zowel het sociale als het persoonlijke leven een uiteindelijke zin.
De 18e-eeuwse Verlichting, die de menselijke rede centraal stelde, leidde in feite een volkomen geseculariseerd wereldbeeld in, dat gekenmerkt wordt door zelfstandigheid ten overstaan van kerkelijke bevoogding en ten opzichte van religieuze of metafysische gezichtspunten. In de loop van de twintigste eeuw geraakte het proces van secularisatie in een stroomversnelling. De christelijke kerk moest zich aanpassen aan de moderne industrieel-urbane samenleving, die door institutionele differentiatie en isolatie wordt gekenmerkt (zgn. plurale samenleving). De christelijke kerk werd een sociaal instituut naast andere, waardoor haar uiteindelijke zingeving voor het sociale leven verzwakte en voor het persoonlijk leven tot een slinkende groep kerkelijk gebondenen beperkt bleef. De term secularisatie doelt vooral op deze afnemende invloed van de kerkelijke, institutionele godsdienst in de moderne westerse samenleving. Deze omschrijving impliceert geen algemene uitspraak over de achteruitgang van de godsdienst, zoals M.
Weber met zijn secularisatiethese deed. Evenmin betekent deze omschrijving dat de kerkelijke institutionele godsdienst vroeg of laat alle invloed op het sociale en persoonlijke leven zal verliezen. godsdienstsociologie.
Secularisatie wordt in kerk en theologie geaccepteerd als gegeven, maar soms ook toegejuicht als consequentie en vrucht van bijbelse impulsen: bevrijding van de mens van de natuurmachten en roeping tot mondig partnership met God in de geschiedenis.
LITT. A.J. Nijk, Secularisatie. Over het gebruik van een woord (1968); A. Nijk, Secularisatie (1969); A.M. Greeley, God blijft gezocht (1974); K.Dobbelaere en L.
Laeyendecker, Godsdienst, kerk en samenleving (1974); J. Lauwers, Secularisatietheorieën. Een studie over de toekomstkansen van de godsdienstsociologie (1974).