(schutte, heeft en is geschut),
1. tegenhouden, keren, stuiten: water, de vloed schutten;
2. afweren, afwenden, beschermen tegen;
3. binnen een omheining of stal brengen, opsluiten: verdwaald vee opvangen en schutten;
4. (een schip) door een schutsluis in water van hoger of lager peil brengen: hier schut men iedere dag vele schepen.