v./m. (-en),
1. klein, eenvoudig gebouwd vaartuig, m.n. voor de binnenwateren en meestal voor vervoer van massagoederen: een schuit met rode en witte kool; een lekke schuit, een in nood verkerende onderneming (enz.);
2. (vero.) beurtschip of trekschuit: met de schuit gaan, varen;
3. minachtende ben. voor een schip in het algemeen;
4. spottende ben. voor een plomp, vormeloos exemplaar, m.n. van hoofddeksels en schoeisel; een schuit van een hoed.