Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Schub

betekenis & definitie

(schubbe), v./m. (-ben), in het algemeen elk van een aantal kleine, regelmatig gevormde, aan één zijde vastzittende en overigens min of meer uitstekende plaatjes die een oppervlak bedekken; (dierkunde) squama of lepis, dun plaatje aan de opperhuid van vissen, reptielen, de poten van vogels en de vleugels van vlinders; (plantkunde) plat aanhangsel aan de opperhuid; in het bijzonder: schubje (palea) op de bodem van een bloemhoofdje alsook het bovenste, fertiele kroonkafje in het aartje van grasachtige planten. dierkunde. Bij vissen zijn schubben door de huid gevormde, beschermende, vaak min of meer ronde of ovale structuren, die meestal in min of meer grote aantallen lichaam en staart, vaak de kop en soms zelfs grotendeels de vinnen bedekken.

Naar vorm en samenstelling worden diverse typen schubben onderscheiden. De voornaamste zijn:1. de bij haaien en roggen voorkomende placoïde schub, bestaande uit een vrij diep in de huid gelegen beenplaat met een boven de huid uitstekende tand, waardoor de huid zeer ruw aanvoelt; zij groeien niet met de vis, maar nemen in aantal toe;
2. de bij primitieve vissen (beensnoeken) voorkomende ganoïde schub, een dikke, vaak ruitvormige beenplaat, bedekt met emailachtige stof (ganoïne), oppervlakkig gelegen en aan alle zijden groeiend door afzetting van nieuwe lagen;
3. de geheel gladde cycloïde en de langs de achterrand of over een bredere zone getande ctenoïde schubben, oppervlakkig gelegen in de huid van de meeste hogere beenvissen; deze schubben groeien alleen langs de rand en verschaffen door de periodiek gevormde groeiringen vaak de mogelijkheid tot leeftijdsbepaling.

< >