(schouwde, heeft geschouwd),
1. (vero.) zien;
2. in de geest waarnemen, m.n. met betrekking tot transcendente dingen: hij heeft Gods glorie geschouwd;
3. bezien, in ogenschouw nemen, inspecteren; m.n. door daartoe aangestelde ambtenaren of functionarissen: een lijk schouwen, het onderzoeken om de oorzaak van de dood en de bijkomende omstandigheden vast te stellen; dijken, wegen, vaarten schouwen, hun staat opnemen, inspecteren; eieren schouwen, doorlichten.