Arthur, Duits filosoof, *22.2.1788 Danzig, †21.9.1860 Frankfort aan de Main. Schopenhauer studeerde te Göttingen, Berlijn en Weimar, en werd in 1820 privaatdocent te Berlijn.
Hij werd bekend door zijn Parerga und Paralipomena (1851), een boek met een grote verscheidenheid van onderwerpen. Schopenhauers opvattingen wonnen aan invloed zowel door het pessimisme dat eruit spreekt als door de boeiende en heldere taal. Zelf stond hij bekend als een achterdochtig misantroop en vrouwenhater. De filosofie van Schopenhauer moet gesitueerd worden in het postkantiaanse idealisme. Naast invloeden van de oosterse filosofie en van Platoons ideeënleer, onderkent men het duidelijkst invloed van Kant. Zijn uitvallen en polemieken echter tegen Hegel zijn berucht.Schopenhauers hoofdwerk, Die Welt als Wille und Vorstellung, herneemt het reeds in zijn dissertatie aanwezige, kantiaanse onderscheid tussen de noumenale wereld (noumenon) en de wereld van de verschijnselen. In eerste instantie verschijnt de wereld als persoonlijke voorstelling van de mens, als object voor het subject dat hij is. Intuïtieve voorstellingen nu zijn slechts mogelijk dank zij de a priori-vormen van de zintuiglijkheid, nl. ruimte en tijd, en van het verstand, nl. de causaliteit. Abstracte voorstellingen zijn het produkt van de rede en hebben een uitgesproken praktische functie: zij maken communicatie mogelijk en vergemakkelijken het onthouden van ervaringskennis. De wereld als voorstelling moet beschouwd worden als verschijning, als objectivering van de wereld zoals zij op zich is. Deze is niet, zoals bij Kant, iets onbekends, maar moet, op basis van zelfobservatie, bepaald worden als wil, meer bepaald: als wil tot leven.
De wil is de innerlijke kern zowel van de blinde natuurkrachten als van het overwogen handelen van de mens. De wil is zonder grond of doel, vrij van alle veelheid en dus fundamenteel één en ondeelbaar. Als eindeloos streven vindt deze wil nooit bevrediging of rust. Elk individueel ding is een objectivering van de éne wil tot leven en is als zodanig voortdurend uit op zelfbevestiging. De onderworpenheid van al wat is aan die levenswil is de bron van egoïsme, haat en conflict in de wereld, die dan ook niet de beste, maar de slechtste van alle mogelijke werelden genoemd moet worden. Deze onderworpenheid kan echter tijdelijk overstegen worden in de belangeloze esthetische aanschouwing, waarin de mens zichzelf vergeet, en – op een meer blijvende wijze – in de ascese. Door een ascetische levenshouding geeft de mens de wil tot leven op, komt hij tot medelijden met de lijdende medemens en beschouwt hij zichzelf en de wereld als nietig.
In Schopenhauers idee over ascetische zelfverloochening herkent men duidelijk de invloed van het boeddhisme. Doordat hij aan de wil het primaat verleende boven de rede, is Schopenhauer een belangrijk vertegenwoordiger van het voluntarisme. Zijn denken ligt mede aan de oorsprong van bepaalde vitalistische en irrationalistische trekken in de latere Duitse filosofie (vooral bij Nietzsche). Werken: Die Welt als Wille und Vorstellung (2 dln. 1819), Über den Willen in der Natur (1836), Die beiden Grundprobleme der Ethik (1841). Uitgaven: Der handschriftl. Nachlass, door A.Hübscher (5 dln. 1966–75), Sämtliche Werke, door A.Hübscher (3e dr. 7 dln. 1972; Zürcher Ausg. 10 dln. 1977 vlg.); Aphorismen zur Levensweisheit, door R.Marx (1974), Gesammelte Briefe, door A.Hübscher (1978).
LITT. J.Bierens de Haan, Schopenhauer (1960); P.Gardiner, Schopenhauer (1963); C.Rosset, Schopenhauer, philosophe de l’absurde (1967); L.Hoyak, Schopenhauer. Waarheid en dwaling (1968); E.Bucher (red.), Von der Aktualität Schopenhauers (1972); A.Hübscher, Denker gegen den Strom: Schopenhauer (1973); M.Piclin, Schopenhauer ou le tragédien de la volonté (1974); K.Pisa, Schopenhauer (1977); C.Köttelwesch (red.), Wege zu Schopenhauer (1978); D.Raymond, Schopenhauer (1979).