o., het springen vanaf een verende plank of platform in het water, waarbij gedurende de sprong figuren worden uitgevoerd.
Schoonspringen ontwikkelde zich in de vorige eeuw, m.n. in Duitsland. Sinds 1904 is het een Olympische sport. Men onderscheidt tussen schoonspringen en torenspringen. Schoonspringen gebeurt vanaf een verende plank op één of drie meter hoogte. Torenspringen geschiedt vanaf een vast platform op vijf of tien meter hoogte. Schoonspringwedstrijden gaan per deelnemer over vijf verplichte en zes vrije sprongen (heren) en vijf verplichte en vijf vrije sprongen (dames).
Verplichte sprongen zijn: zweefsprong voorwaarts, zweefsprong achterwaarts, contrazweefsprong, binnenwaartse zweefsprong en een halve schroef voorwaarts. Torenspringwedstrijden gaan over zes sprongen met een maximaal moeilijkheidstotaal en vier sprongen met een ongelimiteerd moeilijkheidstotaal (heren) en vier verplichte en vier vrije sprongen (dames). Verplichte sprongen zijn hier zweefsprong voorwaarts, zweefsprong achterwaarts, contrazweefsprong en binnenwaartse
zweefsprong. Punten worden gegeven door een jury, waarbij wordt gelet op aanloop, afsprong, techniek, uitvoering en aanraking met het water. Het jurypuntentotaal wordt vervolgens vermenigvuldigd met de moeilijkheidsfactor, waarbij het laagste en het hoogste jurypunt buiten beschouwing worden gelaten.
