(schommelde, heeft geschommeld),
1. zich langs een boog of ten opzichte van een aspunt heen en weer bewegen: een schommelende wieg;
2. (van grootheden en getallen) zich bewegen om een gemiddelde: de prijzen schommelen, worden hoger en lager;
3. zich op een schommel vermaken: kinderen schommelen.
Schommels kunnen bestaan uit in een boog hangende lianen, twijgen of touwen, maar waren blijkens afbeeldingen op vazen en penningen in de Griekse oudheid al voorzien van een zitplankje of stoeltje. Algemeen werd vroeger aan schommelen een magische betekenis toegekend. Al schommelend kon men ziekten weren, de vruchtbaarheid en de wasdom bevorderen. Vandaar waarschijnlijk dat schommelen lange tijd niet zozeer een kindervermaak als wel een geliefde bezigheid voor jonge meisjes is geweest, waarbij de mannen zich beperkten tot het opzetten en in gang houden. Hoe hoger het ging, hoe hoger het graan zou opschieten. Men schommelde dan ook vooral in een bepaalde periode (in het voorjaar of in de kermistijd) en zong er bepaalde liedjes bij. In de 17e—18e eeuw was het een galant vermaak; als zodanig vindt men het ook nog terug in de Camera Obscura van N.Beets.