Duits litteratuurcriticus, *8.9.1767 Hannover, †12.5.1845 Bonn; broer van F.von Schlegel. Von Schlegel was van 1796–97 medewerker aan tijdschriften die J.C.F.Schiller te Jena uitgaf.
Van 1798–1800 was hij hoogleraar te Jena en medewerker aan de zgn. romantische tijdschriften van zijn broer. Van 1801–04 verbleef hij te Berlijn, waar hij raadsman werd van madame De Staël, die hij vervolgens vergezelde op haar reizen naar Italië, Frankrijk en Zweden. In 1818 volgde zijn aanstelling als hoogleraar Indische archeologie te Bonn. Zijn grote verdienste ligt wel in zijn werk als litterair criticus, vooral door de tussen 1801–04 te Berlijn gehouden colleges en de Wiener Vorlesungen über dramatische Kunst und Litteratur (3 dln. 1809–11). Maar ook zijn vertalingen, o.a. van Calderón (1803–09) en Shakespeare (1797–1810), zijn vermeldenswaard. Uitgaven: Kritische Schriften und Briefe (6 dln. 1962–67); Briefe (1974).LITT. W.Richter, A.W.von Schlegel (1953); O. Höfler, Homunculus, eine Satire auf A.W.von Schlegel (1972).