v./m. (-men),
1. schaduwbeeld; Chinese schimmen, schaduwbeelden van platte figuren die men achter een doorschijnend scherm laat bewegen;
2. gedaante die slechts vaag is waar te nemen of min of meer doorzichtig is; iets niet tastbaars: er is geen schim of schaduw van te zien, in het geheel niets; naar een schim grijpen, een hersenschim najagen;
3. geest van een afgestorvene, spook; het rijk der schimmen, de onderwereld; hij ziet eruit als een schim, zeer mager en bleek; hij is nog maar de schim van zichzelf, hij is verschrikkelijk afgevallen;
4. schaduw: geen schim van eergevoel had hij overgehouden, geen schijn of schaduw ervan.