v./m. (mv.), samenvattende ben. voor een aantal families behorend tot de snavelinsekten, nl. de families Coccidae, Diaspididae (schilferluizen), Asterolecaniidae, en Tachardiidae, die parasitisch leven op vele plantesoorten.
Bij de vrouwelijke larven van de schildluizen treedt reductie van poten, sprieten en andere delen op; zij zijn door een rugschild, een afscheidingsprodukt van de wasklieren, bedekt. Uit de mannelijke larven ontwikkelen zich na volkomen gedaanteverwisseling normale mannetjes. Deze hebben lange sprieten en goed ontwikkelde, glasachtige voorvleugels; de achtervleugels zijn gereduceerd. Het zijn zeer tere dieren met gereduceerde monddelen, die geen voedsel opnemen en alleen leven om de wijfjes te bevruchten. In Nederland en België komen talloze soorten voor op vruchtbomen, oleanders, kasen serreplanten enz. Alle zijn zeer schadelijk door het zuigen van plantesappen. Bekend zijn de cochenilleschildluis en de gomlakschildluis.