m. (-s), (heraldiek) uitwendig versiersel achter of terzijde van een schild, in de vorm van een menselijke of dierlijke figuur die het schild als het ware vasthoudt.
Het gebruik van een of meer schildhouders schijnt voortgekomen te zijn uit de gewoonte op ronde zegels geplaatste wapenschilden te omringen met takken, bloemen e.d.; zij hielden geen enkel verband met het wapen. In de 15e en 16e eeuw echter kregen schildhouders een zekere erfelijke traditie en werden zij onverbrekelijk met een bepaald wapen verbonden. Als schildhouder zijn meestal leeuwen, wildemannen en -vrouwen, meerminnen en -mannen en heiligen (b.v. de schutspatroon), maar ook zwanen en andere vogels gebruikt; in de 15e en 16e eeuw waren het vooral fabeldieren.
Nieuwe landswapens van b.v. Afrikaanse landen en vooral van landen die onder Engelse invloed gestaan hadden, kregen veelal schildhouders in naturalistische vorm (karakteristieke vogels, enz.). De meeste Engelse corporatiewapens zijn voorzien van schildhouders in de kleding van en getooid met de attributen van de desbetreffende (vak)organisatie. Schildhouders die een familiewapen vasthouden, hebben soms het gelaat van de wapenvoerder. De schildhouders ‘staan’ veelal op een arabesk. Zie blazoen.