v., elastische verdraaiing van een vliegtuigvleugel waarbij, als het rechter achtergedeelte van de vleugel naar beneden wordt gebogen (en dus de invalshoek van de rechter vleugelhelft wordt vergroot), tegelijkertijd het linker achtergedeelte van de vleugel naar boven wordt gedraaid (zodat de invalshoek van de linker vleugelhelft wordt verkleind). Als gevolg van deze elastische verdraaiingen van de vleugel (afb.) zal de draagkracht op de rechter vleugelhelft worden vergroot en op de linker vleugelhelft verkleind.
Beide draagkrachtsveranderingen hebben tot gevolg dat het vliegtuig naar links om zijn langsas zal gaan draaien en scheluwtrekking ondersteund door een daarbij passende uitslag naar links van het richtingsroer scheluwtrekking een linker bocht zal gaan maken. Deze methode van dwarsbesturing, in 1900 uitgevonden door de gebroeders O. en W.Wright, wordt in beginsel nog steeds voor de dwarsbesturing van vliegtuigen toegepast. Omdat een elastische verdraaiing van een moderne vliegtuigvleugel uit constructieve overwegingen onmogelijk is, wordt de dwarsbesturing thans bewerkstelligd door de van de vleugel deel uitmakende, aan de achterkant scharnierend bevestigde ailerons.