Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Schapemelk

betekenis & definitie

v./m., melk van een schaap.

ca. 150 dagen. Soms wordt één lam geboren, meestal echter twee en soms drie, vier of vijf. Vooral het Friese melkschaap is zeer vruchtbaar.

In Nederland bestaat 99% van de schapen uit texelaars. Drentse en Veluwse heideschapen zijn praktisch uitgestorven en het Friese melkschaap komt nog sporadisch voor. In mei 1977 waren er in Nederland ca. 800.000 schapen en lammeren.

In België bedroeg het aantal schapen in 1977 ca. 100.000. De rassen die hier hoofdzakelijk voorkomen zijn het Texelse schaap en het Suffolkschaap en in geringe mate ook de Hampshire. Zij behoren tot de vleesrassen en daarom fokt men vooral op een regelmatige verdeling van het weefselvet over het gehele lichaam, alsmede voor een voldoende wolopbrengst op een uniforme vacht met een fijne en lange vezel, dit volgens de standaard van het ras. Het merendeel van de schapen in de tropen en subtropen komt voor in de hete en/of droge gebieden. De autochtone schapen behoren grotendeels tot de haarschapen, de ingevoerde vooral tot de wolschapen (merinos en merinoskruisingen). Australië, Noorden Zuid-Amerika kennen geen autochtone schaperassen.

Ook in Zuid-Afrika komen vooral ingevoerde rassen voor. In Afrika zijn de belangrijkste rassengroepen:

1. De vetstaartschapen, met opgeslagen reservevet in de staart; komen voor in Noordoost-Afrika (b.v. de Oshimi in Egypte en de Berber in Tunesië) en Oost-Afrika (b.v. het Masaischaap en de Afrikaander). Het gewicht van de vetstaart hangt af van de voedingstoestand.
2. De vetstuitschapen, waarbij het reservevet vooral rond de staartinplanting wordt afgezet, b.v. het Somalischaap, de Black-headed Persian en de karakoel.
3. Het woestijntype, met een dunne staart zonder vetophoping, waartoe vele rassen rond de Sahara behoren b.v. het Magrebschaap. De woestijntypen zijn hoogbenige schapen, ca. 80 cm hoog en 40 kg zwaar, met convexe kop, grote hangende oren en een dunne beharing, vooral geschikt voor de nomadische veehouderij.
4. De dwergschapen die voorkomen in het vochtige centrale deel van Afrika, vormen een klein ras, ca. 50 cm hoog en 20 kg zwaar, met een harige vacht en kleine hangende oren.

In Azië zijn de belangrijkste schapengebieden het Midden-Oosten, India en Pakistan. In het Midden-Oosten is vooral bekend het awassischaap, een grofwollig vetstaartschaap, verwant aan de vetstaartschapen in Noordoost-Afrika. Het wordt gehouden voor vlees, voor tapijtwol, en soms ook voor de melkproduktie. India en Pakistan hebben meer dan 50 mln. schapen. Er zijn drie belangrijke groepen, nl. de bergschapen, b.v. het Sikkimschaap uit het gebied van de Himalaja (vlees, tapijtwol en melk), het Lohitype in de Punjab (vlees, tapijtwol en melk) en het Nellopetype dat is aangepast aan droge hete klimaten (haarschapen voor vleesproduktie). In Zuidoost-Azië komen niet veel schapen voor.

In China komen vooral vetstaartschapen (Tibetschaap, Mongoolse schaap) en vetstuitschapen voor. Het Indonesische Preangerschaap is een kruisingsprodukt.

In 1977 bedroeg het totaal aantal schapen 1027 mln., waarvan 135 mln. in Australië, 76 mln. in China, 58 mln. in Nieuw-Zeeland, 35 mln. in Argentinië en 28 mln. in Groot-Brittannië. Er werd 5,5 mln. t schapeen lamsvlees, 2,6 mln. t wol, en 7,268 mln. t schapemelk geproduceerd. wol.

LITT. E.J. Bats, Schapenfokkerij en -houderij in Nederland (1953); H.K. Buechner, The bighorn sheep in the United States (1960); Commissie schapeziekten TNO, Wat iedere schapenhouder moet weten (1967); J.L. Clark, The great are of the wild sheep (1970).

< >