I. zn. o.,
1. schaakspel: met iemand schaak spelen;
2. (schaakspel) stelling van de koning waarin deze genomen kan worden: de koning geven;
II. bn., verkerend in genoemde positie: de koning staat -; ook fig., iets of iemand zetten, vastzetten; in. tw., verplichte waarschuwing in het schaakspel als men de koning van de tegenpartij in de genoemde positie brengt.