[Sp.], v./m. (-n, -s), gesloten grasen kruidenformatie, soms met schaars verspreide (loofwerpende) bomen en struiken in (subtropische streken met uitgesproken droog seizoen.
In de savanne valt jaarlijks gemiddeld 90-250 mm neerslag in één of twee regenperioden. De grondwaterspiegel ligt zeer diep. De flora wordt overheerst door eenzaadlobbige planten, m.n. grassen. Daarnaast kunnen verspreid enige bomen voorkomen, die behoren tot de geslachten Acacia, Eucalyptus en Euphorbia. Het massaal voorkomen van een gering aantal planteen diersoorten is een gevolg van de specifieke bodemen klimaatomstandigheden in de savanne. De grens tussen savanne en bos wordt bepaald door verschillen in grondsoort en door branden en rooien.
In Afrika strekt de savanne zich uit over een oppervlakte van 2 mln. km2 op een geografische breedte tussen 15° NBr. en 25° ZBr. Het gebied wordt gekenmerkt door gedoomde bomen en struiken, voornamelijk acacia’s en andere Mimosaceae. Ook komen er de apebroodboom of baobab (Adansonia digitata) en palmen voor.
In Zuid-Amerika bedekt de savanne grote oppervlakten in Venezuela en Guyana, waar zij ook llanos worden genoemd, alsmede in Brazilië (ook chacos of campos geheten). Hier komen diverse gestekelde en gedoomde cactussen voor.
In Australië komen de klimatologische omstandigheden overeen met die in Afrika, maar de struiken en bomen zijn er niet gedoomd (scrub). Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat daar vóór de komst van de Europeanen bijna geen bladetende dieren (m.n. hoefdieren) aanwezig waren.
In het droge seizoen ontstaan regelmatig branden (b.v. door blikseminslag, zon, de mens of andere oorzaken), waardoor de ontwikkeling van houtige planten wordt afgeremd of belet. Dat savannes zouden zijn ontstaan als gevolg van deze branden kan niet als algemene regel gelden: er zijn voorbeelden waarbij het ontstaan aan te geringe neerslag of aan bodemfactoren te wijten is. Door het verbranden komen minerale voedingsstoffen vrij, waardoor de gras-en kruidenvegetaties elkaar sneller kunnen opvolgen. De hoeveelheid voedsel die ter beschikking komt van de plantenetende
dieren wordt hiermee dus vergroot. Zware regenval veroorzaakt weelderige groei van gras en andere plantesoorten, wat niet alleen als voedsel, maar ook als materiaal voor nestbouw (o.a. bij wevervogels) wordt gebruikt. Tot de herbivoren die op de savannen leven, behoren de knaagdieren, herkauwers (dwergherten, herten, giraffen en holhoornigen), kangoeroes, eeltpotigen en klipdasachtigen.
Ondanks de vele soorten herbivoren, m.n. hoefdieren, is er toch weinig voedselconcurrentie. Zo kunnen bladen twijgeters als giraffen en olifanten goed naast graseters als de witte of breedlipneushoorn leven. Naast deze zoogdieren komen in de savanne nog diverse soorten vogels (als de struisvogel en trappen in Afrika, de nandoe in Zuid-Amerika en de emoe in Australië; tevens aaseters als gieren) voor, vele reptielen (o.a. slangen, schildpadden, agamen en varanen) en amfibieën, vele insekten (o.a. sprinkhanen) en andere ongewervelde dieren, waarvan de termieten met hun enorme nestbouw opvallen (opruimers van dood materiaal).