[Gr., Hebr. Sjomron, wachttoren; Aramees: Sjamerajin], in de oudheid hoofdstad van Israël en centrum van de Baalcultus, thans het dorpje Sebastije, ten noordwesten van Nabloes.
Samaria was gebouwd op een heuvel. Beneden bevindt zich de ruïne van de Johanneskerk (12e eeuw; het koor is tot moskee ingericht). Een Israëlitische muur en het paleis van de Omriden zijn blootgelegd, evenals de fundamenten van de tempel van Herodes de Grote ter ere van keizer Augustus. Uit de tijd van Herodes resten ook een zuilenstraat en een hippodroom. Samaria werd ca.875 v.C. gebouwd door koning Omri, op een strategische plek (1 Kon. 16,24). Geoefende belegeraars als de Assyriërs hadden drie jaar nodig om de stad in te nemen (721 v.C.).
Meermalen werd de stad verwoest, o.a. door de Makkabeeën (107 v.C.). Herodes de Grote ontving de stad van Augustus ten geschenke en noemde haar toen Sebaste (Gr., majesteit).LITT. A.Alt, Der Stadtstaat Samaria (1954); A. Parrot, Samaria, capitale du royaume d’Israel (1955).