Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Sabbat

betekenis & definitie

[Hebr. sjabath, ophouden te werken], m. (-ten), bij de Israëlieten de rustdag, de zevende dag van de week (van de zonsondergang op vrijdag tot die op zaterdag).

In de voorbijbelse tijd bestond o.a. bij de Babyloniërs reeds een periodieke rustdag, sabbatu genaamd, die samenviel met een bepaalde maanstand en die als gevaarlijk beschouwd werd, zodat het werk op die dag toch geen resultaat zou hebben. De sabbat in de bijbel hangt met de schepping samen: ‘God zegende de zevende dag en heiligde hem’ (Gen.2,3). In Ex. en Deut. wordt de betekenis van de sabbat religieus en sociaal gemotiveerd. Het werkverbod is later nog uitgebreid door de voorschriften van de schriftgeleerden en rabbijnen.

In de synagogedienst worden extra sabbatgezangen voorgedragen in composities van beroemde voorzangers, waarvan de bekendste is de begroetingszang in de vrijdagavonddienst, Lecha dodi. Thuis wordt de sabbat vooral op de vrijdagavond sterk beleefd: de tafel is wit gedekt, bijzondere lichten zijn ontstoken, op tafel liggen twee broden toegedekt, terwijl de beker wijn gereed staat om daarmee onder het uitspreken van lofzeggingen de rustdag te wijden. Ook het afscheid van de sabbat geschiedt met een bepaald ceremonieel.

LITT. J.H.Meesters, Op zoek naar de oorsprong van de sabbat (1966); S.P.de Vries, Joodse riten en symbolen (2e dr. 1968); N.E.A.Andreasen, The OT sabbat (1972); G.Robinson, The origin and development of the OT sabbat (1975).

< >