Turks schrijver, *12.2.1906 Egridere (Gümülcine, thans Komotini), ♱(verm.)2.4.1948 Kirklareli. Sabahattin Ali studeerde van 1928-30 in Berlijn en werd leraar Duits te Ankara.
Wegens zijn scherpe satires kreeg hij een jaar gevangenisstraf (1932—33). Samen met Aziz Nesin richtte hij een humoristisch blad op: Marko Pasa. Artikelen hierin brachten Sabahattin Ali opnieuw in conflict met ultrarechtse Turkse kringen. Hij zat herhaaldelijk in de gevangenis wegens zijn linkse ideeën. Bij een poging illegaal de Bulgaarse grens te passeren, werd hij vermoord. Sabahattin Ali’s oeuvre, dat poëzie, romans en vooral korte verhalen omvat, stond onder invloed van het Duitse en Russische naturalisme en de rijke Turkse litteraire traditie van het korte verhaal.
Hij vertaalde in het Turks werken van G.E.Lessing, E.T.A.Hoffmann, F.Hebbel en R.M.Rilke. Werken: romans: Kuyucakli Yusuf (1937), Içimizdeki Seytan (1940), Kürk mantolu madonna (1943); korte-verhalenbundels: Degirem (1935), Kagni (1936), Ses (1937), Yeni Dünya (1943), SirçaKösk (1946). Uitgave: Verzamelde werken (7 dln. 1965-66; 1972 vlg.). Vertalingen van zijn werk zijn te vinden in o.a.: O.Spies, Das Geisterhaus (1949); H.Melzig, Anatolische Geschichten (1953); A.Tietze, Die Ölweide (1964); F.Iz, An anthology of modern Turkish short stories (1978).