een van de oosterse kerken, in het tsaristische Rusland staatskerk, in de USSR verreweg het belangrijkste kerkgenootschap, met sedert de Russische Revolutie (1917) vestigingen in West-Europa en de VS, deels nog onder jurisdictie van de patriarch van Moskou. In 955 liet grootvorstin 0lga van Kiev zich dopen, volgens de overlevering te Konstantinopel.
Te Kiev bestond toen reeds een kerk, zoals de kronieken vermelden. Ca.990 dwong grootvorst Vladimir de Heilige zijn onderdanen zich te laten dopen. De Russische Kerk was toen een provincie van het patriarchaat van Konstantinopel. De hoogste geestelijkheid bestond uit Grieken, de lagere clerus werd uit Zuidslaven gerecruteerd, wier taal toen weinig van het Russisch verschilde. De dienst werd in het -»-Kerkslavisch gecelebreerd. Na enige tijd werd aan het hoofd van de Russische Kerk een metropoliet geplaatst, die door de patriarch van Konstantinopel werd benoemd, doorgaans een Griek was en anti-rooms.
Kiev bleef zetel van de metropoliet, ook toen het politieke centrum naar het noorden werd verplaatst (ca.1170). Na de verwoesting van Kiev door de Mongolo-Tataren (1240) tag de metropoliet zich echter genoodzaakt naar het noorden te verhuizen, naar Vladimir (1300), ca. 1330 naar Moskou, dat de kerkelijke hoofdstad van geheel Rusland werd. Onder Litouwse druk kreeg Kiev een eigen metropoliet. Isidorus van Kiev ijverle sterk voor hereniging met Rome en onderteken3e het herenigingsbesluit op het Concilie van Florence (1438). De Russische Kerk wees de unie met Rome echter af. Een concilie werd bijeengeroepen en bisschop Jonas werd tot metropoliet gekozen (1448).
Aangezien de goedkeuring van Konstantinopel uitbleef doordat de Turken de stad hadden veroverd (1453), werden sindsdien de metropolieten van Moskovië door de Russische bisschoppen gekozen, gewoonlijk op aanwijzing van de grootvorst (later: tsaar). De Russische-Orthodoxe Kerk werd dus in feite autocefaal. Langzamerhand won in Rusland de theorie terrein, dat Moskou het ‘derde Rome’ was: het westerse Rome was ketters; het tweede Rome (Konstantinopel) was in handen van de islam gevallen, maar het derde Rome (Moskou) was vrij en rechtgelovig en in de rechten van de twee vorige getreden. In 1589 werd (voor een groot bedrag) toestemming verkregen van de overige orthodoxe patriarchen tot verheffing van Moskou tot patriarchaat.In de volgende eeuwen nam de afhankelijkheid van de kerk ten opzichte van de staat toe, al verkondigde nog patriarch Nikon, in 1652 tot patriarch gekozen, de suprematie van de kerk, een opvatting die volkomen in strijd was met de werkelijkheid. Nikon werd afgezet. Tijdens zijn bestuur was de grote scheuring (Russ.: raskol) ontstaan (oudgelovigen). Na de val van Nikon nam de overheersende positie van de staat snel toe, vooral tijdens de regering van Peter de Grote. In 1720 werd het patriarchaat vervangen door een H. Synode, bestaande uit een aantal bisschoppen; een vertegenwoordiger van de tsaar, de ‘procureur’, kreeg toezicht op de administratieve besluiten van de synode en bezat in sommige gevallen het recht van veto.
De tsaar was protector van de kerk. Deze toestand bleef gehandhaafd tot 1917 en maakte tenslotte de kerk tot een werktuig van de staat. Peter de Grote bevorderde echter tevens het ontwikkelingspeil van de priesters: er werden seminaries opgericht, die in theorie voor iedereen toegankelijk waren, maar in de praktijk bijna alleen voor zoons van geestelijken. In economisch opzicht liet de toestand van een priester of diaken veel te wensen over; bijzonder slecht was de salariëring op het platteland, waardoor de geestelijkheid in sterke mate afhankelijk werd van de boeren. Na de revolutie van 1905 kwam er een grote mate van godsdienstvrijheid. De kerk besloot het haar opgedrongen synodestelsel te vervangen door een patriarchaat. Er werd een concilie bijeengeroepen, dat een patriarch koos (Tichon).
In het communistische Rusland ontstond, na een aanvankelijke strijd tussen kerk en staat, een mogelijkheid tot organisatie van gemeenten en van een centraal bestuur. In 1925 stierf Tichon. De regering weigerde verlof te geven tot het bijeenroepen van een concilie. De kerk werd geleid door een metropoliet, ‘troonbewaarder van de patriarch’. Intussen scheidden verschillende radicale elementen zich af en stichtten eigen kerken, echter zonder veel succes. De belangrijkste was de zgn.
Levende Kerk, die bereid was het sovjetregime te steunen en radicale veranderingen aan te brengen. In deTweede Wereldoorlog werd zij geliquideerd. De Russisch-Orthodoxe Kerk herstelde zich. Zij kreeg weer de mogelijkheid een patriarch te kiezen (>Aleksi, 1945— 70), parochies te organiseren, theologische hogescholen op te richten, seminaries te stichten, eigen bladen uit te geven. Onder Aleksi trad de RussischOrthodoxe Kerk toe tot de Wereldraad van Kerken. In 1971 hief een synode de excommunicatie van de oudgelovigen op en werd Pimen tot patriarch van Moskou gekozen. Het contact met Rome werd hersteld (VNikodim).
Buiten Rusland. Ten gevolge van de grote emigratie tijdens de Russische Revolutie, ontstonden er veel Russische gemeenschappen in het buitenland, die vrijwel geen van alle de jurisdictie van de patriarch van Moskou erkenden. In West-Europa overheerste de stroming die als haar leider metropoliet Jevlogij (Eulogios) van Parijs erkende. Deze kerken stelden zich onder jurisdictie van de patriarch van Konstantinopel, als wiens exarch Eulogios optrad. Na de Tweede Wereldoorlog erkende Eulogios de jurisdictie van Moskou. Na de dood van Eulogios ontstond weer een splitsing in de Russische kerken in het buitenland.
LITT. A.Dionissios, Russische orthodoxie (1947); W.de Vries, Kirche und Staat in der Sowjetunion; N.Zernov, The Russian religious renaissance of the 20th Century (1963); I.Smolitsch, Geschichte der russischen Kirche, 1700—1917, I (1964); J.Chrysostomus, Kirchengeschichte Russlands der neueren Zeit (3 dln. 1965—68);K.Onasch, Russische Kirchengeschichte (1967);W.C.Fletcher, The Russian orthodox church underground, 1917-70 (1971).