v. (-turen),
1. (geneeskunde) het openscheuren van weefsel of organen;
2. (fig.) vredebreuk, onenigheid.
De bekendste voorbeelden van rupturen zijn die van een spier of peesaanhechting, een gehechte wond, een overvolle blaas bij een patiënt met een prostaathypertrofie, een urethraruptuur tijdens het ontstaan van een bekkenbreuk, een lever-of miltruptuur en een middenrifruptuur als gevolg van een op de buik (of borstkas) inwerkend geweld. Verder komen rupturen voor van de baarmoeder bij zwangerschap en baring, van de eileider bij een buitenbaarmoederlijke zwangerschap, van de bekkenbodem tijdens de bevalling, en van een plaatselijke verwijding van een grote slagader. Voor darmen: darmperforatie.