v./m. (en), de wormvormige larve van vlinders, het eerste ontwikkelingsstadium na het ei in de gedaanteverwisseling van de schubvleugeligen, waarop het popstadium volgt.
Vlinderrupsen hebben geen hoogontwikkelde zintuigen (b.v. ocellen in plaats van facetogen), slechts korte poten en geen vleugels. Rupsen doen niet veel meer dan eten (plantaardig voedsel). De kaken zijn goed ontwikkeld; zij kunnen zelfs hard hout vermalen. Van vele vlindersoorten leeft de rups slechts op bepaalde plantesoorten; wanneer die niet voorhanden zijn, verhongeren zij. Alle rupsen kunnen draden spinnen. Speciaal hierom bekend is de zijderups (Bombyx mori).
Zijdedraden dienen de rups b.v. als een soort veiligheidslijn bij het bewegen over zeer gladde oppervlakten. Tegen het einde van het larvestadium spint de rups een cocon om zich heen (-pop). In het algemeen heeft een rups 3 paar poten aan eveneens 3 borstsegmenten, en 5 paar zgn. buikpoten aan 5 achterlijfssegmenten. Rupsen zijn vaak opvallend gekleurd en voorzien van wratten, stekels of haartjes, die vermoedelijk van belang zijn als bescherming tegen vijanden (camouflage, oneetbaarheid).
