m.,
1. het ruisen; ruisend geluid; diffuse klank waarin geen elementen met een eigen betekenis zijn te onderscheiden, m.n. als ongewenst bestanddeel in een geluid;
2. (bij uitbreiding) toegepast op elektrische, optische e.a. verschijnselen, zoveel als: ongestructureerde storing; (vandaar, overdr.) overbodige informatie.
Ruis kan opgevat worden als een signaal waarin over een zeker frequentiegebied alle aanwezige frequenties een willekeurige fase bezitten. Bij de zgn. witte ruis is het vermogen van het signaal constant binnen iedere frequentieband van dezelfde absolute breedte. Ruisen van de zee, regen op het dak komen ongeveer overeen met witte ruis. Rosé ruis heeft een constant vermogen in frequentiebanden van constante relatieve bandbreedte.
In de elektronika wordt ruis gevormd door fluctuaties in elektronische spanningen en stromen ten gevolge van processen die alleen statistisch beschreven kunnen worden. Ruis kan met behulp van laagfrequentversterking door een luidspreker die op de versterker wordt aangesloten als geruis hoorbaar worden. Een fundamentele oorzaak van ruis is het feit dat elektrische lading uit een verzameling geladen deeltjes zoals elektronen bestaat. Fluctuaties in de verdeling van bewegende geladen deeltjes hebben tot gevolg dat elektrische stromen en spanningen met fluctuerende sterkte ontstaan. Ruis treedt b.v. in weerstanden op ten gevolge van de thermische beweging van elektronen. H.Nyquist heeft de formule voor de waarde van de effectieve ruisspanning van weerstanden afgeleid. Andere ruisbronnen, vaak stoorsignalen genoemd, vormen b.v. stralingsbronnen als radio-en televisiezenders (waar ruis leidt tot de zgn. sneeuw op het televisiescherm) en zonne-uitbarstingen.