Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Ruilverkaveling

betekenis & definitie

v., het op wettelijk voorschrift gebaseerde opnieuw inrichten van landelijke gebieden, waarbij primair agrarische belangen worden behartigd.

De oorspronkelijke betekenis van ruilverkaveling was een herindeling van gronden door onderling ruilen van kavels of percelen grond om daarmee de nadelen van verspreide ligging voor de landbouw op te heffen.

In de loop der jaren is ruilverkaveling in Nederland geëvolueerd tot een complex van maatregelen resulterend in algehele vernieuwing van het platteland, waarbij behalve landbouwkundige verbeteringen in toenemende mate ook niet-agrarische facetten een rol spelen. Parallel met deze ontwikkeling is de grootte van de ruilverkavelingsgebieden (blokken) aanmerkelijk toegenomen. Aanvankelijk waren de ruilverkavelingen vaak van bescheiden omvang, thans hebben de meeste blokken een oppervlakte variërend tussen 40-150 km2, in een enkel geval zelfs meer dan 200 km2.

Doel van de ruilverkaveling is de produktieomstandigheden voor de landbouw te verbeteren. Een moderne ruilverkaveling kan de volgende onderdelen omvatten.

Verbetering van het ontsluiten door aanleg of verbetering van plattelandswegen.

Verbetering van de waterbeheersing door het graven van nieuwe of het verbeteren van bestaande waterlopen, alsmede het maken van de nodige kunstwerken (gemalen, stuwen, duikers).

Samenvoeging van verspreidliggende kavels tot grotere eenheden, zo dicht mogelijk bij de boerderij , verbetering van de kavelvorm.

Verplaatsing van boerderijen, indien daarmee de totale gebruiksindeling in de ruilverkaveling aanmerkelijk kan worden verbeterd.

Het door middel van grondruil opvangen van de schadelijke gevolgen van doorsnijdingen van gronden, veroorzaakt door de aanleg van provinciale wegen en rijkswegen.

Het realiseren van een landschapsplan bestaande uit het aanbrengen van beplantingen ter verfraaiing van het landschap en ter compensatie van de beplantingen die door de uitvoering van ruilverkavelingswerken moeten worden opgeruimd; het veiligstellen van natuurterreinen.

Aanleg van voorzieningen ten behoeve van de openluchtrecreatie.

Het toewijzen van kavels aan openbare lichamen (Rijk, provincie, gemeente, waterschap) voor niet-agrarische doeleinden, zoals stads-en dorpsuitbreiding, openluchtrecreatie, natuur-en landschapsbescherming.

Verwerving van gronden langs de weg van aankoop tijdens de voorbereidings-en uitvoeringsperiode voor agrarische en niet-agrarische doeleinden, zoals bedrijfsvergroting (m.n. van de te verplaatsen boerderijen), besparing op cultuurtechnische werken, landschapsplan.

Stimulering van beëindiging van te kleine bedrijven.

Ruilverkaveling heeft een grote invloed op de ruimtelijke structuur van het betrokken gebied. Er is dan ook een nauwe relatie tussen ruilverkaveling en ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat voor de gebieden waarin een ruilverkaveling wordt voorbereid zo mogelijk reeds een streek-en bestemmingsplan is vastgesteld, dan wel gelijktijdig en in onderlinge wisselwerking met de ruilverkaveling wordt voorbereid. Dit geldt vooral voor gebieden, waarin een sterke verstedelijking optreedt en landstreken die van bijzondere betekenis zijn voor landschap, natuurschoon en recreatie. De oude kavelindeling is in Nederland een historisch gegroeide toestand die door de bevolking in het verleden als noodzakelijk en doelmatig is gevoeld en die wortelde in het rechtsbewustzijn. Men onderscheidt vier verkavelingstypen.

1. De kerndorpenverkaveling: verspreide percelen bouwland op de essen, verspreide percelen grasland in de lage gebieden (beekdalen) en een gebrekkig wegenstelsel, de boerderij in het dorp. Deze verkaveling komt veel voor in Drenthe, in de lössgebieden van Zuid-Limburg, en Haspengouw, in de Ardennen en in vele oude zeekleigebieden (Zeeland).
2. De wegdorpenverkaveling: de boerderijen in een lange rij langs de weg; de landerijen in smalle vaak zeer lange kavels achter de boerderij haaks op de weg; behalve de hoofdontsluitingsweg vaak vrijwel geen wegen (Zuidhollandse en Utrechtse veenweidegebied, Langstraat, oude ontginningen vanaf een zandrug in Friesland en Groningen, Dollardpolders, Staphorst, Vriezenveen, Rièzes).
3. De verspreide nederzettingen: de boerderijen verspreid liggend midden in het land, vaak onregelmatig gevormde percelen, onregelmatig wegenstelsel aangepast aan natuurlijke omstandigheden (terpengebied Friesland en Groningen, zandgronden in Twenthe, de Achterhoek, Noord-Brabant, en gedeelten van Limburg, Noord-, m.n. Vlaams, België).
4. De moderne rationele verkaveling: de boerderijen staan op aaneengesloten, rechthoekige kavels, strak wegenstelsel, regelmatige indeling (droogmakerijen en nieuwe polders).

De verkaveling laat op vele plaatsen te wensen over. Deze situatie is nog verergerd door grondoverdracht (verkoop, vererving), waardoor in de loop der tijden, vooral in de zandgebieden, een versnipperde ligging is ontstaan. De behoefte om hierin verbetering te brengen werd groter naarmate wetenschap en techniek zich verder ontwikkelden en hun intrede ook in de landbouw deden, en naarmate de landbouw werd opengelegd en hoe langer hoe meer in het economische leven werd geïntegreerd. De landbouw eist in de huidige tijd goed bereikbare, goed ontwaterde, goed gevormde, zoveel mogelijk aaneengesloten bedrijfseenheden (kavels en percelen) van voldoende omvang, d.w.z. stukken grond, die langs een verharde weg bereikbaar zijn voor motorische werken (zware vrachtauto’s e.d.) en die rationeel kunnen worden geëxploiteerd en bewerkt door moderne landbouwwerktuigen. De grote veranderingen die zich in de landbouw hebben voltrokken op het gebied van arbeidsbezetting, mechanisatie en motorisatie, specialisatie, bedrijfsvergroting en de daarmee verband houdende bedrijfsvoering, hebben tot gevolg gehad dat de aan ruilverkaveling te stellen eisen vooral wat betreft ontsluiting en verkaveling zijn veranderd (grotere percelen, verharde en bredere wegen). Dit verklaart waarom de behoefte aan ruilverkaveling sterk is toegenomen.

In verschillende gevallen worden gebieden waar vroeger reeds een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden, als onderdeel van een grotere ruilverkaveling opnieuw ingericht en dan volgens het huidige landinrichtingsbeleid. Zo heeft men in Nederland voor de periode 1976-80 een volgordeschema van ruilverkavelingen vastgesteld, dat delen van het landelijk gebied omvat waarbij naast agrarische ook niet-agrarische belangen (natuur, landschap, verkeer, recreatie) een rol spelen. Gestreefd wordt 160000 ha in uitvoering te nemen, waarvoor in de jaren 1976-80 een oppervlakte van 450 000 ha is opgenomen. Dit is nodig om tegenslagen zoals vertragingen, te compenseren. Met de uitvoering van ruilverkavelingswerken zijn voor een oppervlakte van 40000 ha ongeveer 3000 manjaar gemoeid.

NEDERLAND

De ruilverkaveling is in Nederland geregeld door de Ruilverkavelingswet van 3.11. 1954.

In tegenstelling tot verschillende andere Europese landen (o.a. Duitsland en Denemarken) is het begrip ruilverkaveling in Nederland pas betrekkelijk laat gemeengoed geworden: de eerste Ruilverkavelingswet werd in 1924 van kracht (herzien in 1938, 1941 en 1954). In de diverse herzieningen is duidelijk de ontwikkeling van de ruilverkaveling in de loop der jaren weerspiegeld, nl. van een zuiver administratieve en technische verbetering naar een algehele agrarisch-planologische reconstructiemaatregel. Echter voor een ruimtelijke ordening, die aan de grond een andere dan agrarische bestemming wil geven, schiet de huidige Ruilverkavelingswet tekort; vandaar de plannen voor een nieuwe Landinrichtingswet. Een ruilverkaveling kan worden aangevraagd door ten minste 20 % van het aantal eigenaren, door een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging werkzaam in de agrarische sector en door publiekrechtelijke lichamen (Rijk, provincie, gemeente, waterschap). De aanvraag moet worden ingediend bij Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie, die advies vragen aan de Centrale Cultuurtechnische Commissie (ccc).

Na goedkeuring van de aanvraag kan met de voorbereidingswerkzaamheden worden begonnen. De belangrijkste bij de voorbereiding betrokken instanties zijn de voorbereidingscommissies (vc), die de streek vertegenwoordigen, de Cultuurtechnische Dienst, die het secretariaat van de vc bekleedt en als coördinerende instantie optreedt, de ruilverkavelingsdienst van het kadaster en het Staatsbosbeheer. Een rapport van deze instanties wordt na achtereenvolgens door de CCC en OS te zijn goedgekeurd, door GS ter visie gelegd. Na behandeling van ingekomen bezwaren stellen GS de plannen voorlopig vast en schrijven een stemming uit. Sinds de wetswijziging van 1975 geschiedt de stemming niet meer in een vergadering maar in het stemlokaal. Stemrecht hebben nu zowel eigenaars als pachters.

Vroeger werden de eigenaars die niet aan de stemming deelnamen, geacht vóór te hebben gestemd. Sinds 1975 geldt dat de ruilverkaveling is aangenomen bij een gewone meerderheid. Nadat een ruilverkaveling is aangenomen, wordt door GS een plaatselijke commissie (PC) benoemd, die met de uitvoering is belast; voorts wordt door de arrondissementsrechtbanken een rechter-commissaris (RC) benoemd, die toeziet op een nauwkeurige toepassing van de wet en die een belangrijke taak heeft bij de behandeling van bezwaren tijdens de ruilverkavelingsprocedure. De uitvoering van de meeste ruilverkavelingen beloopt een periode van 5-10 jaren. De uitvoering van de ruilverkaveling van de diverse werken is gewoonlijk opgedragen aan cultuurmaatschappijen en ingenieursbureaus. De ruilverkavelingsprocedure begint met de samenstelling van een lijst van rechthebbenden, waarin aard en omvang van ieders recht zijn vermeld, alsmede een schatting van de eigendommen.

Beide vormen de basis voor de latere toedeling, die gebaseerd is op de waarde van de ingebrachte eigendommen. Tegen de lijst van rechthebbenden en de schattingsuitkomsten, die ter visie wordt gelegd, kunnen bezwaren worden ingebracht bij de PC, vervolgens bij de RC en in laatste instantie bij de rechtbank. Na de definitieve vaststelling van het plan van wegen en waterlopen door GS kan de nieuwe kavelindeling worden ontworpen (plan van toedeling). Ten aanzien van het plan van toedeling geldt een zelfde bezwarenprocedure als bij de lijst van rechthebbenden. Nadat het plan van toedeling is komen vast te staan wordt door een notaris een akte van toedeling opgesteld die als titel geldt voor de daarin omschreven rechten. Door overschrijving van de akte in de openbare registers worden de daarin omschreven zakelijke rechten verkregen.

Nadat alle werken zijn uitgevoerd wordt de lijst der geldelijke regelingen opgesteld, waarin de kostenverdeling over alle belanghebbenden is opgenomen. Deze kostenverdeling vindt plaats op grond van een tweede schatting. De kosten worden na aftrek van subsidie omgeslagen naar de mate van het nut dat de ruilverkaveling voor iedere eigenaar heeft gehad. Tegen de lijst van geldelijke regelingen is eveneens beroep mogelijk volgens de hierboven aangegeven procedure. De door het rijk voorgeschoten kosten kunnen door de eigenaren in dertig jaar met een ruilverkavelingsrente van 6 % per jaar (annuïteit) worden terugbetaald.

Behalve de normale ruilverkaveling kent de wet ook de vrijwillige ruilverkavelingsovereenkomst. Een ruilverkavelingsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan en in de openbare registers overgeschreven. Door het vrijwillige karakter betreft het hier in de regel vrij kleine objecten (0,5-10 km2) van beperktere strekking en tegen lagere kosten dan de normale ruilverkaveling.

De stand van de ruilverkavelingswerkzaamheden was per 31.12.1978: gereedgekomen 721970 ha, in uitvoering 513780 ha, in voorbereiding 430570 ha en aangevraagd 644360 ha.

BELGIË

In België is de ruilverkaveling pas vrij recent begonnen. Op 25.6.1956 werd de wet betreffende de ruilverkaveling uit kracht van de wet uitgevaardigd, terwijl in Nederland, Frankrijk, Zwitserland en Duitsland reeds sedert vele tientallen jaren de ruilverkaveling werd aangewend om de agrarische infrastructuur te verbeteren. Voordien kende men in België de vrijwillige ruilverkaveling (wet van 4.5.1949) en de vrijwillige ruiling van ongebouwde landeigendommen (wet van 26.7.1952). De wet van 25.6.1956 werd volledig vervangen door de wet van 22.7.1970. Teneinde in het algemeen belang tot een betere economische exploitatie van de landeigendommen te komen, kan voortaan overgegaan worden tot ruilverkaveling van versnipperde en verspreid liggende gronden.

Ruilverkaveling kan gepaard gaan met aanleg en verbetering van wegen en afwateringen, met grondverbeteringswerken, en met werken voor wateren elektriciteitsvoorziening. In een ruilverkaveling worden niet opgenomen de onroerende goederen welke door de minister van Landbouw uit de ruilverkavelingsverrichting worden geweerd wegens het gebruik of de bestemming ervan, waardoor zij ongeschikt zijn voor de landbouw, alsook de beschermde landschappen. De wet regelt de voorafgaande formaliteiten, waarna de minister van Landbouw beslist of de ruilverkaveling al dan niet nuttig is; beslist hij dat de ruilverkaveling nuttig is, dan legt hij het kavelplan vast en richt, voor de uitvoering ervan, een comité van zeven leden op, dat door de koning benoemd wordt. Het ruilverkavelingscomité, dat rechtspersoonlijkheid geniet, vestigt zijn zetel in die gemeente waarin het betrekkelijk grootste gedeelte van het blok is gelegen. De ruilverkavelingsakte geldt als titel voor de eigendom, de zakelijke rechten en de schuldvorderingen welke erdoor worden geregeld. De wet regelt verder de kosten van uitvoering en de overgang van de zakelijke rechten en van de pachtovereenkomsten.

Omdat de wet van 22.7.1970 beoogt van de ruilverkaveling een instrument te maken tot landinrichting en van de plattelandsontwikkeling en de uitvoering van een ruilverkaveling uit kracht van de wet tamelijk langdurig is, werd een nieuwe formule uitgewerkt waarin primordiaal gesteld werd dat een onmiddellijke gebruiksruilverkaveling zou worden uitgevoerd in de zones die door aanleg van grote infrastructuurwerken worden getroffen. De gebruiksverkaveling zou worden gevolgd door een eigenlijke ruilverkaveling. Deze formule maakt het voorwerp uit van de wet van 12.7.1976. waarbij de gebruiksruilverkaveling niet alleen als een snelle en summiere vorm van ruilverkaveling wordt beschouwd, maar vooral als een voorlopige oplossing die, in een tweede fase, moet worden voltooid door de uitvoering van een ruilverkaveling uit kracht van de wet die zowel het gebruik als de eigendom zal raken. Waar de toepassing van de wet van 22.7.1970 niet mogelijk is, zal een nieuwe vorm van ruilverkaveling, m.n. de ‘vereenvoudigde ruilverkaveling’, de eerste fase voltooien. De koning kan beslissen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een gemeentebestuur, hetzij op aanvraag van ten minste tien gebruikers, dat zal worden overgegaan tot gebruiksruil in de gemeenten die hij aanwijst. Na de gebruiksruil beslist de koning dat de gronden ofwel het voorwerp zullen uitmaken van een ruilverkaveling uit kracht van de wet van 22.7.1970, of zullen worden opgenomen in een in uitvoering zijnde ruilverkaveling, of het voorwerp zullen zijn van een vereenvoudigde ruilverkaveling, waarvan de verrichtingen door de wet van 12.7.1976 worden uitgestippeld.

De wet van 10.1.1978 heeft de wet van 4.5.1949 tot aanmoediging van de vrijwillige ruilverkaveling van landeigendommen opgeheven en tal van bijzondere maatregelen uitgevaardigd inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne. De ruilverkaveling in der minne beoogt de vervanging van het aantal vroegere kavels door een kleiner aantal nieuwe kavels, die zoveel mogelijk aaneensluiten en regelmatig zijn en een eigen uitweg hebben. De nieuwe wet is slechts van toepassing op de landeigendommen die krachtens een gewestplan gelegen zijn in een landelijk gebied, een agrarisch gebied, een bosgebied, een groengebied, of in een woongebied met een landelijk karakter. De wet heeft de uitvoering van de ruilverkaveling in der minne toevertrouwd, in elke provincie, aan een provinciaal comité voor ruilverkaveling in der minne, bijgestaan door de Nationale Landmaatschappij.

LITT. F.C.Prillevitz, Ruilverkaveling in de jaren zeventig (1970); F.C.M.van Rijckevorsel, De ontwikkeling van nationale landschapsparken in Nederland (1972); Centrale Cultuurtechnische commissie (jaarverslag 1976).

< >