m.,
1. grote droefheid;
2. smart over het verlies van iemand door de dood: zijn plotselinge dood stortte ons allen in -; teken van droefheid; zware, lichte of halve, middelbare droefheid, de verschillende graden van rouwbetoon, naarmate men aan de overledene gelieerd was; (scherts.) je nagels zijn in de rouw, droefheid, er zit een zwarte rand vuil onder; (van molenwieken) stand 30° terug uit de verticale;
3. rouwkledij, rouwstof: om iemand de rouw, droefheid aannemen; in de rouw, droefheid zijn, rouwkleren dragen;
4. rouwtijd: gedurende de rouw ging men nergens heen.