Frans schrijver, moralist en componist, *28.6.1712 Genève, ♱2.7.1778 Ermenonville (Oise); uit een uitgeweken hugenotenfamilie. Rousseau werd opgevoed door een tante en bezocht geen school.
Hij was o.a. klerk en leerlinggraveur. In 1728 belandde hij in Annecy, waar hij onderdak vond bij madame de Warens, die een grote invloed op zijn verdere vorming uitoefende en hem o.m. bekeerde tot het katholicisme. Hij ging muziek studeren en ontwierp een nieuwe muzieknotatie. In 1742 vertrok hij naar Parijs, waar hij financiële steun vond voor de opvoering van zijn opera Les muses galantes. Hij sloot vriendschap met Diderot, die hem uitnodigde de muziekartikelen te schrijven voor zijn geplande Encyclopédie. Gedurende korte tijd was Rousseau secretaris van de Franse gezant te Venetië.
Toen deze hem ontsloeg, keerde hij terug naar Parijs, vol wrok tegen de maatschappij die hem geen plaats gunde. Hij ging een verhouding aan met de linnennaaister Thérèse Levasseur, die hem tot zijn dood trouw bleef en hem vijf kinderen schonk. Inmiddels verdiepte Rousseau zich door zelfstudie in de filosofie.In 1750 kreeg Rousseau opeens grote bekendheid door zijn bekroonde antwoord op een door de Académie van Dijon uitgeschreven prijsvraag: Dialogue sur les sciences et les arts. In dit geschrift zette hij uiteen dat de vernieuwing van kunsten en wetenschappen niet had geleid tot de morele verheffing van de mens, maar veeleer tot zedenbederf: een stelling die duidelijk indruiste tegen het vooruitgangsgeloof van de Verlichting. Op grond van o.m. dit geschrift wordt Rousseau algemeen als de eerste echte cultuurcriticus beschouwd. De succesvolle opvoering van zijn sprankelende opera Le devin du village (o.a. aan het hof te Versailles) vergrootte zijn roem, maar onzeker en trouw aan zijn ideaal van een ongekunstelde levenswijze trok hij zich uit de grote wereld terug en zocht een bestaan als muziekkopiist. In 1754 vestigde Rousseau zich te Genève, waar hij weer protestant werd. Hij schreef Discours sur l’inégalité parmi les hommes, waarin hij op zoek ging naar de natuurlijke mens, voordat deze door de Westerse beschaving misvormd was (geen vooruitgang dus, maar een terug naar de natuur).
De Discours vond in Genève niet de bijval die Rousseau verwachtte, zodat hij zich in 1756 in Montmorency terugtrok. Hij brak met de encyclopedisten (Diderot, Grimm) en twistte met Voltaire, vooral naar aanleiding van de Lettre à M. d’Alembert sur les spectacles (1758), waarin Rousseau het toneel als onnatuurlijk en zedenbedervend veroordeelde. In 1761 publiceerde hij te Amsterdam Julie ou la nouvelle Héloïse, een roman in briefvorm (geïnspireerd door zijn liefde voor madame Houdetot), die een overweldigend succes had. In 1762 verschenen Le contrat social ou principes du droit politique, waarin hij zijn hypothese van de volkssoevereiniteit uiteenzette (maatschappelijk verdrag), en de beroemd geworden opvoedkundige verhandeling Émile ou de l’éducation, een pleidooi voor een opvoedingswijze waarbij het kind tot zelfontplooiing wordt geleid. Toen Émile werd verboden wegens de daarin opgenomen deïstische geloofsbelijdenis (Profession de foi du vicaire savoyard) God vindt men niet in voorschriften en dogma’s, maar in de natuur en het eigen geweten moest Rousseau in 1762 vluchten naar Neuchâtel, waar hij door de bevolking gemolesteerd werd en zich vinnig verdedigde in zijn Lettres de la montagne. Van 1765-67 verbleef hij in Engeland, op uitnodiging van David Hume.
Na 1770 werd hij oogluikend in Frankrijk toegelaten. Hij voltooide er zijn Confessions, een poëtische autobiografie en zelfbekentenis (gepubliceerd in 1782-89), in 1776 gevolgd door de heftig geëmotioneerde Dialogues: Rousseau juge de Jean-Jacques, en in 1782 door zijn opvallend ontspannen en zeer persoonlijke Rêveries du promeneur solitaire. De laatste maanden van zijn leven genoot hij gastvrijheid op het buiten van markies de Gérardin te Ermenonville.
Rousseaus werken weerspiegelen de opstand van het gevoel tegen de rede, in de eeuw van het rationalisme. Hij hield als eerste rekening met de eigen aard en de ‘natuurlijke ontwikkelingsgang’ van het kind en wordt daarom als de vader van de moderne pedagogiek beschouwd. Hij heeft het religieuze besef van zijn tijd danig veranderd, terwijl zijn cultuurkritiek niets aan actualiteit heeft ingeboet. Uitga1 ven: Oeuvres complètes, door P.Gagnebin en M. Raymond (1959—64); Correspondance complete, door R.A.Leigh (1965—76); Textes inédits, door C. ! Pichois en R.Pintard (1972).
LITT. J.Rivelay, Rousseau (1970); R.Grimsley, The philosophy of J.J.Rousseau (1973); R.Brandt, Rousseaus Philosophie der Gesellschaft (1973); R.Beerling, Het cultuurprotest van J.J.Rousseau (1977), K.Seeberger, J.J.Rousseau. Der Weg zum Ruhm (1978); R.M.Lemos, Rousseau’s political philosophy (1977); F.Fralin, Rousseau and représentation (1978).